Amos 3
38) kloekhartigste Hebr. de sterkte zijns harten, of die sterk [is met zijn hart. Verg. Ps. 76:6. Ps 76.5 39) naakt heenvlieden, Wapen en kleed wegwerpende, om te lichter op de vlucht te zijn. 1) gekend; Dat is, tot mijn volk uitverkoren en aangenoemen, bijzonderlijk liefgehad en bezorgd. Verg. Hos. 13:5, en zie Ps. 1:6. Ho 13.5 Ps 1.6 2) Zullen twee te zamen wandelen, God stelt hier zijn volk door verscheidene gelijkenissen voor dat de profeten recht hadden om hun straffen, dreigen en allerlei plagen te voorzeggen; en dat tot waarschuwing, om het aanstaande kwaad door bekering te ontgaan: alzo het geen ijdele dreigementen waren. 3) tenzij dat zij bijeengekomen zijn? Anders: tenzij dat zij overeen gekomen zijn. Ik en mijn getrouwe dienstknechten [wil God zeggen], wij zijn het eens, [zie Hos. 9:8; Mal. 2:6], en gij zult het met mij en mijne profeten moeten eens worden, zo gij wilt dat Ik uw vriend en leidsman zij, anders zal Ik u moeten verlaten. Ho 9.8 Mal 2.6 4) Zal een leeuw brullen in het woud, God en zijne profeten straffen en dreigen niet zonder grote reden en aanstaanden nood; daarom behoorden de Isralieten bijtijds op te waken, eer God hun den vijand tot een roof overgaf, welke hen zo zekerlijk was nakende, als het gewis is dat de leeuw iets gevangen heeft als hij brult. 5) verheffen, Hebr. geven. 6) vogel in den strik De minste ongelukken en tegenspoeden worden door Gods voorzienigheid geregeerd. Daarom behoorden de Isralieten in alle deze op God te zien, met wien zij te doen hadden, en wiens netten en strikken zij niet zouden kunnen ontgaan, zo zij zich niet bekeerden. 7) op de aarde vallen, Of, strik der aarde; dat is, dat op de aarde gelegd of gesteld is. 8) als men Of, als het, te weten strik. 9) ganselijk Hebr. vangende niet zal gevangen hebben. 10) siddere? En gij ontzet u niet over al de dreigementen en strafpredikatin, die Ik u laat voordragen! Anders: sidderende, of haastelijk aankome, toelope. Gelijk Hos. 3:5, en Hos. 11:11. Ho 3.5 11.11 11) kwaad in de stad zijn, Der straf. Zie Gen. 19:19, en verg. Jes. 45:7. Ge 19.19 Isa 45.7 12) Gewisselijk, De twee volgende verzen dienen tot verklaring en toepassing van de voorgaande gelijkenissen. 13) verborgenheid Dat is, zijn raad van bijzondere oordelen en landplagen. 14) geopenbaard hebbe. Om zijn volk tevoren te doen waarschuwen. 15) leeuw heeft gebruld, De Heere heeft zijn toorn te kennen gegeven, en zijnen knechten gelast daarvan te profeteren. Zie Amos 1:2, en Hos. 11:10. Am 1.2 Ho 11.10 16) Doet het horen in de paleizen te Asdod, Hier geeft de Heere te kenne dat Israls boodheid en ondankbaarheid zo groot en schandelijk was, dat zelfs de heidense natin, daarover als richters geroepen zijnde, die zouden verfoeien, en God in zijne straffen recht geven. Verg. Micha 1:2, enz. Mic 1.2 17) bergen van Samaria, Die er velen, dicht bij den berg, waar Samaria op lag, in het oosten, noorden en zuiden gelegen waren; vanwaar men [om zo te spreken] alles horen en zien kon, wat er in Samaria omging. 18) beroerten Of, woelingen, rumoeren, verwarring. 19) weten niet te doen, Verg. Jer. 4:22. Jer 4.22 20) geweld en verstoring. Verkregen door geweld, overlast en roverij. 21) vijand! Een afgebroken rede, gelijk men ten tijde, wanneer de vijand onvoorziens en haastelijk aankomt en alles bezet, pleegt te roepen: Vijand, vijand, overal, rondom. Of, versta, daarop zal er komen, en hij zal, enz., te weten, Salmanasser, de koning van Assyri. Zie 2 Kon. 17:5,6, en verg. Hos. 8:1. 2Ki 17.5,6 Ho 8.1 22) en dat rondom het land! Zie van zulk een gebruik der Hebr. letter Vau, voor, en dat, zelfs, Jer. 17:10; Joel 2:12,32, enz. Jer 17.10 Joe 2.12,32 23) uw sterkte O Samaria. 24) twee schenkels Met deze gelijkenis geeft God te verstaan dat er zeer weinigen, en dat met grote zwarigheid en gevaar, ontkomen zullen. 25) stukje van een oor uit des leeuwen muil redt, Het Hebr. woord wordt hier alleen gevonden. 26) zitten Dit verstaan sommigen van de wellustige en brassende Isralieten, die zorgeloos leefden en Gods dreigementen van de aanstaande ellende in den wind sloegen. Zie Amos 6:4. Anderen verstaan het van kranken, die te bed mochten liggen, of degenen die zich hier en daar in hoeken en verborgen plaatsen mochten versteken, waarop de vijand in het moorden en plunderen somtijds weinig acht geeft, zulks dat zij wel ontkomen. Am 6.4 27) het bed, Of, bedstede. 28) sponde van de koets. Of, voet, in de zijde. Hebr. Demeschek, dat nergens meer in de Heilige Schrift gevonden wordt. Sommigen nemen het voor Dammeschek, dat is Damaskus, en zetten het over: in een koets van Damaskus, of een Damascener of Syrische prachtige koets. 29) Hoort Hier spreekt God zijne profeten en de gelovigen aan, die er nog in Isral overig waren. 30) altaren Benevens het volk, zal Ik alles wat zij tot afgoderij en bijgelovigheid verordineerd hebben, doen uitroeien; al hun afgodisch tuig en gereedschap. 31) Beth-el; Zie #Hos.4:15, en Hos. 10:15, met de aantekening. Ho 4.15 10.15 32) winterhuis met het zomerhuis slaan; Alles wat zij tot plezier en pracht gebouwd en gebruikt hebben, zal Ik vernielen. Dit ziet op de gewoonte der groten, die alom in het land schone en kostelijk vertrekken en lusthuizen, idem koniklijke paleizen, gebouwd hadden, om in den zomer zonder belet van hitte, en in den winter zonder belet van koude in allerlei wellust onverhinderd door te brengen. Verg. Richt. 3:20; Jer. 36:22, met de aantekening. Jud 3.20 Jer 36.22 33) elpenbenen huizen zullen vergaan, Zie 1 Kon. 22:39. 1Ki 22.39
Copyright information for
DutKant