Amos 5:11

29) vertreedt

Hebr. op den arme treedt, alsof hij stof en slijk ware. Verg. Amos 2:7, met de aantekening.

Am 2.7

30) last koren van hem neemt,

Dat is, [gelijk sommigen dit bekwamelijk verstaan] zoveel als een mens, of arme, op zijne schouders kan dragen, dat hij met zijn zuren arbeid verdiend of verkregen heeft, menende daarvan met zijn huisgezin te leven, dat neemt gij wolven van hem. Anders: met, of bij lasten neemt gij het koren van hem, door geweld, of hem zulke ontijdige voldoening afdringende, als u maar belieft, zonder op enige billijkheid te zien.

31) gebouwd van gehouwen steen,

Versta, door veel onrechts, waarvan in het voorgaande en volgende; verg. met dit vers Micha 6:15; Zef. 1:13; idem Jes. 65:21.

Mic 6.15 Zep 1.13 Isa 65.21

32) gewenste wijngaarden geplant,

Hebr. wijngaarden der begeerte, of van den wens.

Micah 2:2

5) begeren akkers

Als zij maar op enig stuk land of op enig huis belust worden, of zin daartoe krijgen, zo nemen zij dat met geweld. Verg. 1 Kron. 21:1, enz.

1Ch 21.1

6) man

Die zij arm maken en bedroeven.

7) huis

Dat zij de eigenaar ontnemen en tot zich trekken.

8) een iegelijk

Of, de mens.

9) erfenis

Die God ganselijk niet de erfgenaam wilde ontwend of vervreemd hebben.

Micah 2:4

15) zal men

Hebr. hij zal; dat is, men zal, enz.

16) spreekwoord over ulieden opnemen

Om u, in uw ellende en weeklagen alom te bespotten; of het volgende deerlijk klagen en kermen zal zo algemeen zijn, dat men een algemeen spreekwoord daarvan zal maken, dat Isra‰l zo en zo klaagt.

17) ten enenmale verwoest

Hebr. verwoestende, of met verwoesten zijn wij verwoest. Dat is, het is gans met ons uit en gedaan.

18) Hij verwisselt

Namelijk God. [door de Assyri‰r] geeft het land, dat Hij zijn volk gegeven had, aan vreemden; Hij verandert het van heren en eigenaars.

19) deel

Zie Ps. 16:5,6. Alzo van het snoer en lot in Micha 2:5.

Ps 16.5,6 Mic 2.5

20) hoe ontwendt Hij mij

Woorden van verwondering, die kort en afgebroken zijn, zeer levendig afbeeldende het gewoel van het uitdelen van het land, alsof zij het voor ogen zagen geschieden.

21) afwendende onze akkers

Te weten tot anderen, of deelt Hij onze velden uit om [die] ons weer te geven? Geenszins, willen zij zeggen. Daar is nu gans hoop toe, dewijl zij aan vreemde bezitters voor altoos zijn weggeven. Alzo gevoelden zij de straf van hun ongerechtigheid en roverij, waarvan Micha 2:1,2, gesproken is, gelijk zij hun broeders beroofd hadden, alzo geschiedt hun wederom; zie Micha 2:5, en voorts Micha 2:8,9,10.

Mic 2.1,2,5,8,9,10

Micah 3:10

30) Bouwende Sion

Hebr, in het eenvoudig getal; dat is, elkeen van hen is bouwende. zij bebouwen het met grote huizen en paleizen.

31) bloed,

Hebr, bloeden; dat is, moord en doodslag, [zie Gen. 37:26; Ezech. 22:27; Zef. 3:3], en voorts, het geld dat zij daardoor, of door het voorstaan en verschonen van moordenaars en geweldenaars bekomen.

Ge 37.26 Eze 22.27 Zep 3.3

32) onrecht.

Roverij en allerleid onrechtvaardige middelen. Zie, Jer. 22:13.

Jer 22.13

Micah 3:12

40) uwentwil,

Om uw zonden, waarmee gij alles vervuld en bedorven hebt.

41) Sion

Zo weinig vraagt God naar Zion, Jeruzalem, ja zijn tempel zelfs, als zij verontreinigd waren.

42) akker geploegd worden,

Dat is, geheel en al verwoest worden. Deze scherpe en verschrikkelijke profetie‰n heeft de vrome koning Hizkia bij zijn tijd [in welke Micha profeteerde] met een boetvaardig hart aangenomen, God om genade gesmeekt, en ontwijfelijk alles gedaan wat hij kon, tot verbetering. Zie Jer. 26:18,19,20, en verg. Micha 1:6.

Jer 26.18,19,20 Mic 1.6

43) huizes tot hoogten

Van de tempel.

44) wouds

Gelijk Jer. 26:18. Op deze verschrikkelijk profetie volgt een uitermate heerlijke evangelische belofte van de berg van het huis des Heeren, in het begin van het volgende hoofdstuk van gelijke in het einde van het vierde en begin van het vijfde hoofdstuk.

Jer 26.18
Copyright information for DutKant