Amos 6:10

37) de naaste vriend

Of, neef, bloedverwant, vriend; naar het gebruikt van het Hebr. woord.

38) een iegelijk van die opnemen,

Hebr. hem; dat is, een voorzeide verstorvene, de een na den ander.

39) hem

Het lichaam van den vertorvene, om de beenderen uit te brengen, ter begrafenis of om weg te werpen. Verg. Amos 8:3.

Am 8.3

40) verbrandt,

Hetwelk niet gebruikelijk was, dan in buitengewone toevallen en om bijzondere redenen, gelijk te zien is 1 Sam. 31:12. Doch naar sommiger mening, ook in tijden van zware pest, hetwelk op deze plaats niet kwalijk zou passen.

1Sa 31.12

41) binnen de zijden van het huis is:

Hebr. in; de zin is, in het binneste van het huis.

42) meer bij u?

Doden in het huis?

43) Niemand.

Of, het einde [is er]; dat is, zij zijn nu altemaal weg, daar is geen meer behouden.

44) Zwijg!

Murmureer niet tegen Gods oordelen, want de verstorvenen waren goddeloos. Verg. Amos 5:13, met de aantekening.

Am 5.13

45) zij waren niet om des HEEREN Naam te vermelden.

De verstorvenen. Anders: des HEEREN naam is niet te vermelden, of men moet dien niet vermelden. Waarmede te kenne zou gegeven worden de uiterste goddeloosheid dezer mensen, als die op het zwaarste geplaagd zijnde, evenwel niet zouden mogen lijden dat men des Heeren gedacht. Sommigen verstaan het van de algemene gewoonte van rouwklagen, of klaagliederen te gebruiken over de doden, in welke de naam des Heeren mocht gedacht worden. Verg. Amos 8:3.

Am 8.3
Copyright information for DutKant