Colossians 1:15

31) het Beeld

Christus wordt hier alzo genaamd, zo ten aanzien van Zijn eeuwige geboorte van den Vader, omdat Hij is het uitgedrukte en eeuwige beeld van den persoon des Vaders, eenswezens met den Vader, Spreuk. 8:22; Micha 5:1; Joh. 10:30; Hebr. 1:3, alsook ten aanzien dat Hij mens geworden zijnde, God in Hem en door Hem Zijne eigenschappen, namelijk Zijne wijsheid, goedigheid, rechtvaardigheid en almachtigheid, voor onze ogen gelijk als afbeeldt. Zie Joh. 14:9; 1 Tim. 3:16.

Pr 8.22 Mic 5.2 Joh 10.30 Heb 1.3 Joh 14.9 1Ti 3.16

32) des onzienlijken

Namelijk des Vaders, die daarom onzienlijk genoemd wordt, omdat Zijn wezen onzienlijk is, 1 Tim. 6:16, en omdat Hij Zichzelven voor de ogen der mensen niet heeft geopenbaard, gelijk wel de Zoon in Zijn aangenomen menselijke natuur heeft gedaan. Zie Joh. 1:18,33.

1Ti 6.16 Joh 1.18,33

33) Eerstgeborene

Hij zegt niet de eerstgeschapene, maar eerstgeborene, hetwelk verstaan moet worden van Zijn goddelijke natuur en eeuwige geboorte van den Vader v¢¢r alle schepselen, en van Zijne waardigheid boven alle schepselen, gelijk op het woord beeld aangetekend is, en nader blijkt Joh. 1:1, vergelijk met Col. 1:14.Te meer omdat Hij hier gezegd wordt de eerstgeborene niet onder vele broeders, gelijk Rom. 8:29, maar aller creaturen, waardoor Hij merkelijk van alle schepselen wordt onderscheiden, en dienvolgens niet als een schepsel, maar als de Schepper van alles wordt ingevoerd, gelijk in Col. 1:16 breder verklaard wordt.

Joh 1.1 Col 1.14 Ro 8.29 Col 1.16

Hebrews 1:3

10) het afschijnsel

Namelijk in wien de gehele heerlijkheid des Vaders, dat is Zijn Goddelijk wezenen Goddelijke eigenschappen, volkomen zijn, en als in een uitgedrukt beeld voor ogen gesteld worden. Hetwelk enigen verstaan van Christus naar Zijn menselijke natuur, waarin Hij door Zijn leer, werken en wonderdaden, de wijsheid, rechtvaardigheid, almachtigheid en grondeloze barmhartigheid Gods ons ten volle heeft geopenbaard, zoals Joh. 1:14,18, en Joh. 14:9,10,11, ook wordt aangewezen. Doch waar deze titels hier den Zoon Gods worden gegeven als Schepper en Onderhouder aller dingen, hetwelk Hem naar Zijn Goddelijke natuur alleen toekomt, zo moeten deze twee titels van Christus verstaan worden voorzover Hij de eeuwige Zoon Gods is, en een licht van het eeuwige licht, van ‚‚n wezen en heerlijkheid met den Vader, nochtans van de zelfstandigheid des Vaders onderscheiden, door wien de Vader Zijn werkingen uitvoert, en eigenschappen betoont, zoals de zon door haar licht de hare.

Joh 1.14,18 14.9,10,11

11) het uitgedrukte

Of afdruksel. Omdat de persoon des Zoons den persoon des Vaders volkomenlijk afbeeldt, gelijk een afdruk van het zegel. Waarom Hij ook het beeld des onzienlijken Gods wordt genoemd; Col. 1:15.

Col 1.15

12) Zijner zelstandigheid,

Grieks hypostaseos; dat is, der zelfstandigheid, of persoon, waardoor de persoon des Vaders wordt verstaan, voorzover Hij van den Zoon is onderscheiden, en van Zichzelf en in Zichzelf bestaat, en als een oorsprong is van den persoon des Zoons, door ene eeuwige en onuitsprekelijke generatie (voortbrenging). Zie Spreuk. 8:22, enz.; Micha 5:1; Joh. 1:14,18.

Pr 8.22 Mic 5.2 Joh 1.14,18

13) draagt

Dat is, ondersteunt of onderhoudt of doet bestaan; Col. 1:17.

Col 1.17

14) door het woord

Dat is, door Zijn almachtigen wil of bevel; Ps. 33:9.

Ps 33.9

15) nadat Hij

Dit is een nieuwe reden, waarom de Zoon Gods tot een erfgenaam en Heere van alles is gesteld, namelijk omdat Hij de reinigmaking onzer zonden heeft teweeggebracht, toen Hij het vlees heeft aangenomen, en zichzelf door den eeuwigen Geest Zijn Vader als onzen enigen hogepriester onstraffelijk heeft opgeofferd, en daarvoor ter rechterhand Gods, als onze eeuwige Koning, is gesteld, waarover in Hebr. 2,5 breder zal worden gehandeld.

16) is gezeten

Hiervan zie de verklaringen op Ef. 1:20; 1 Cor. 15:25, en elders.

Eph 1.20 1Co 15.25
Copyright information for DutKant