Colossians 2:1

1) ik wil, dat

Dit woordje want, ziet op hetgeen in het einde van het voorgaande hoofdstuk van Paulus is gezegd, en wijst daarmede aan, dat hij niet alleen bij degenen, waar hij zelf had gepredikt, met alle kracht had gearbeid, maar ook zorgvuldig was voor degenen, waar hij zelf niet was geweest.

2) strijd ik voor

Namelijk door zorgvuldige gedachten, gebeden, vermaningen aan degenen, die derwaarts reizen en bezendingen, en dat alles niettegenstaande de beletselen, die de Satan mij daartegen voortbrengt; hetwelk hij daarom een strijd noemt.

3) te Laodicea zijn,

Ene stad, niet ver van Colosse gelegen, waar het schijnt dat deze valse leraars dezelfde dwalingen strooiden. Waarom hij dezen brief bij hen ook beveelt te lezen; Col. 4:16.

Col 4.16

4) mijn aangezicht

Dat is, mijn lichamelijke tegenwoordigheid niet hebben gehad; gelijk Hand. 20:38.

Ac 20.38
Copyright information for DutKant