Colossians 2:1

1) ik wil, dat

Dit woordje want, ziet op hetgeen in het einde van het voorgaande hoofdstuk van Paulus is gezegd, en wijst daarmede aan, dat hij niet alleen bij degenen, waar hij zelf had gepredikt, met alle kracht had gearbeid, maar ook zorgvuldig was voor degenen, waar hij zelf niet was geweest.

2) strijd ik voor

Namelijk door zorgvuldige gedachten, gebeden, vermaningen aan degenen, die derwaarts reizen en bezendingen, en dat alles niettegenstaande de beletselen, die de Satan mij daartegen voortbrengt; hetwelk hij daarom een strijd noemt.

3) te Laodicea zijn,

Ene stad, niet ver van Colosse gelegen, waar het schijnt dat deze valse leraars dezelfde dwalingen strooiden. Waarom hij dezen brief bij hen ook beveelt te lezen; Col. 4:16.

Col 4.16

4) mijn aangezicht

Dat is, mijn lichamelijke tegenwoordigheid niet hebben gehad; gelijk Hand. 20:38.

Ac 20.38

1 Timothy 1:3

7) vermaand heb,

Of, gebeden heb.

8) als ik naar Macedonie

Van deze reis van Paulus, zie Hand. 20:1, enz.

Ac 20.1

9) [zo] [vermaan] [ik]

Dit of iets dergelijks moet hier noodzakelijk aangevuld worden uit het voorgaande, om den zin vol te maken; en hier wordt het doel uitgedrukt waarom Paulus Timotheus te Efeze heeft gelaten, niet om daar altijd te blijven en daar bisschop te zijn, gelijk sommigen menen, maar voor een tijd, om als een evangelist en medearbeider der apostelen de gemeente te versterken tegen degenen, die verkeerde leringen zochten in te voeren, gelijk hij Hand. 20:29 spreekt. Want dat Timotheus daarna weder tot Paulus is teruggekeerd, blijkt uit 2 Tim. 4:9,10,11.

Ac 20.29 2Ti 4.9,10,11

10) andere leer te leren;

Dat is, vreemde of verkeerde leer.

1 Timothy 4:13

24) in het lezen, in

Namelijk der Heilige Schrift, gelijk hij daarbij voegt; 2 Tim. 3:14, enz.

2Ti 3.14
Copyright information for DutKant