Daniel 1:5
24) verordende hun, Of, stelde, verordende, bestelde. 25) wat men ze dag bij dag geven zou Hebreeuws, het woord, of de zaak des daags op zijnen dag, gelijk Exod. 5:13. Ex 5.13 26) de stukken der spijs des konings, Brokken, portie, gerechten, of overschot. 27) zijns dranks, Hebreeuws, zijner dranken, of drinkingen; dat is van zulke wijnen of drank, als hij zelf dronk. 28) drie jaren [alzo] optoog, In welken tijd vermoedelijk zij de taal, de religie en de wetten der Chalden zouden kunnen leren. 29) staan voor het aangezicht des konings. Dat is, dienen; zie Deut. 10:8, en 1 Kon. 17:1, en de aantekening. De 10.8 1Ki 17.1
Copyright information for
DutKant