Daniel 4:8

15) Totdat ten laatste Dani‰l voor mij inkwam,

Te weten toen nu de koning raad noch troost bij zijne Chalde‰n vond. Het schijnt wel, indien hij bij hen [bij wie hij tevoren geen troost gevonden had] de uitlegging van zijn droom had kunnen vinden, dat hij Dani‰l geen raad zou gevraagd hebben, die hem nochtans tevoren zijn droom gezegd en de uitlegging gedaan had.

16) Beltsazar is,

Aangaande den naam Beltsazar, zie de aantekening Dan. 1:7.

Da 1.7

17) mijns gods,

De koning noemt zijn afgod zijnen god; waaruit wederom blijkt dat hij nu nog te dezer tijd tot den waren God niet bekeerd was. En versta hier den afgod Bel, van welken zie breder boven Dan. 1:2, en Jes. 46:1.

Da 1.2 Isa 46.1

18) de geest der heilige goden is;

Dat is, een hemelse en van boven komende wijsheid en wetenschap, om te verklaren verborgen dingen en te voorzeggen toekomende dingen.

Daniel 5:1

1) Belsazar

Te weten kleinzoon van Nebukadnezar den Grote, den zoon van Evilmerodach. Van dien tijd af te rekenen dat de Joden in de Babylonische gevangenschap gebracht zijn tot het einde van de Babylonische monarchie, hebben deze drie koningen te Babel geregeerd: Nebukadnezar de Grote, Evilmerodach zijn zoon, en Belsazar, de zoon van Evilmerodach; zie en vergelijk hiermede 2 Kon. 25:27; Jer. 27:5,6,7. Doch anderen stellen na dezen Belsazar enen Nabonides, die van Dani‰l zou genoemd zijn Darius de Meder, onder Dan. 6:1, en het koninkrijk ontvangen hebben, door vrijwillige verkiezing der Babyloni‰rs, enz.; waarvan de verstandige lezer kan oordelen en letten op Jer. 27:7, enz.; idem onder Dan. 5:28, en Dan. 6:1,29, en Dan. 8:3,20, en Dan. 9:1, en Dan. 10:1, en Dan. 11:1,2.

2Ki 25.27 Jer 27.5,6,7 Da 5.31 Jer 27.7 Da 5.28,31 6.28 8.3,20 Da 9.1 10.1 11.1,2

2) maakte

Sommigen houden het daarvoor, dat deze maaltijd gehouden is gedurende de belegering der stad Babel door de Perzen, om te betonen dat hij den vijand, die toen voor Babel lag, weinig of niet achtte.

3) een groten maaltijd

Chaldeeuws, maakte veel, of grote spijs, of brood, gelijk Pred. 10:19.

Ec 10.19

4) duizend geweldigen,

Dat is, al de vorsten, prinsen, groten, voortreffelijken en voornaamste heren en officieren van zijn rijk, die velen in getal waren.

5) voor die duizend.

Dat is, in tegenwoordigheid derzelven; vergelijk Esth. 1:3.

Es 1.3
Copyright information for DutKant