Deuteronomy 1:17

36) aangezicht in het gericht niet kennen;

Dat is, gij zult het gericht niet buigen naar enig uiterlijk aanzien, conditie of kwaliteit dergenen, die voor het gericht verschijnen. Zie zulk een manier van spreken Lev. 19:15, en onder, Deut. 10:17; 2 Kron. 19:6,7; Job 13:8; Jak. 2:1,9.

Le 19.15 De 10.17 2Ch 19.6,7 Job 13.8 Jas 2.1,9

37) kleine,

Dat is, geringen, armen, verachten. Hebreeuws, gelijk de kleinen, gelijk de groten, of alzo de kleinen, alzo de groten; dat is, de minsten zowel als de meesten.

38) grote,

Dat is, rijken, vermogenden, aanzienlijken.

39) Godes;

Dat is, het is door God ingesteld, en wordt in zijnen naam en van zijnentwege, naar de wetten, die Hij ons voorgeschreven heeft, bediend.

40) die voor u

Dat is, zwaarder dan dat gij die zoudt kunnen afdoen.

41) zwaar zal zijn,

Of, hard.

2 Chronicles 19:6

14) gij houdt

Dat is, gij bedient dit rechterschap niet eigenlijk in den naam en uit last van een mens, maar in den naam en uit last van God, welken het gericht toebehoort, en die u daarin gesteld heeft om zijn plaats te bewaren.

15) in de zaak

Dat is, in de rechtshandelingen, geschillen en processen, die u zullen mogen voorkomen. Zie Ps. 82:1.

Ps 82.1

Romans 13:1

1) ziel zij

Dat is, een ieder mens van welk geslacht, staat, beroeping of ouderdom hij zij; en dus ook de kerkedienaren.

2) den machten,

Dat is, den overheden, die van God over andere met macht en autoriteit gesteld zijn.

3) over [haar] gesteld

Grieks, over hebbende, op uitnemende; dat is, overste macht hebbende; waardoor verstaan worden niet alleen de hoge overheden, maar ook allen, die onder hen in enig ambt van regering gesteld zijn; 1 Tim. 2:2; 1 Petr. 2:13,14.

1Ti 2.2 1Pe 2.13,14

4) onderworpen;

Dat is, moeten hun niet alleen gehoorzaam zijn, maar ook behoorlijk erkennen en eer bewijzen.

5) geen macht

Dat is geen overheid met macht bekleed.

6) dan van God,

Namelijk die niet alleen het ambt der overheid heeft ingesteld, maar die ook de personen [hoewel meest door het middel van mensen] daartoe verkiest en stelt; Spreuk. 8:15; Dan. 4:32.

Pr 8.15 Da 4.32

7) die er zijn,

Namelijk hetzij hoge of lage, hetzij opperste of onder anderen gesteld; 1 Petr. 2:13,14.

1Pe 2.13,14

8) geordineerd.

Dat is, ingesteld onder het menselijk geslacht, om hetzelve in Gods plaats met orde te regeren; hoewel sommigen hunne macht dikwijls misbruiken, hetwelk God toelaat om de zonden des volks te straffen; Job 34:30.

Job 34.30
Copyright information for DutKant