Deuteronomy 10:21

24) lof,

Dat is, die u door zijn genade en weldadigheid oorzaak geeft om hem te loven, en des gij u hebt te beroemen, en wiens lof gij steeds in uw hart en mond behoort te voeren. Vergelijk Jer. 17:14.

Jer 17.14

2 Samuel 7:23

46) hetwelk

Of, dat, dewijl.

47) God is heengegaan

Hebreeuws, ELOHIM] zijn henen gegaan. Zie van deze manier van spreken Gen. 20:13.

Ge 20.13

48) Naam te zetten,

Dit is, tot eer zijns heiligen naams.

49) voor ulieden

Te weten, o Isra‰l.

50) grote

Hebreeuws, deze grootheid en verschrikkelijkheden, of vreeslijkheden.

51) Uw land,

O God.

52) [verdrijvende].

Dit woord is hier ingevoegd uit 1 Kron. 17:21. Anders, aldus: Voor het aangezicht uws volks, dat Gij U verlost hebt van Egypte, van de volken en hun goden.

1Ch 17.21

Jeremiah 33:9

22) het zal Mij zijn

Of, zij, namelijk, Jeruzalem en mijne kerk.

23) vrolijken

Hebreeuws, naam der vrolijkheid; dat is, die mij zeer aangenaam is en verheugt.

24) naam,

Vergelijk Deut. 26:19, met de aantekening.

De 26.19

25) hun

Jeruzalem, mijne kerk.

26) beschikke.

Hebreeuws, make, doe.

Copyright information for DutKant