Deuteronomy 11:14

16) Zo zal Ik den regen

Hier voert Mozes God zelven in, aldus sprekende.

17) lands geven te Zijner tijd,

Dat is, uw land vereisen zal.

18) vroegen regen

Dien God gaf, nadat het land bebouwd en bezaaid was, om het zaad uit de aarde te doen opschieten.

19) spaden regen,

Die kort v¢¢r den oogst viel, om de vruchten zwaar en rijp te maken. Zie Jer. 5:24; Hos. 6:3; Jo‰l. 2:23; Jak. 5:7.

Jer 5.24 Ho 6.3 Joe 2.23 Jas 5.7

Proverbs 16:15

39) het licht

Versta, het vriendelijk gelaat, waardoor de koning iemand gunst aanziet; vergelijk boven de aantekening Spreuk. 15:30.

Pr 15.30

40) leven;

Dat is, als een bode des levens, of verkwikking des levens, inzonderheid voor hem, op wien de koning tevoren vergramd was.

41) welgevallen

Dat is, gunst en goedwilligheid.

42) spaden regens.

Te weten, die zeer aangenaam is, vallende na een lange droogte in de lente om de vruchten te doen zwellen en tot rijpheid te brengen; zie Deut. 11:14.

De 11.14

Joel 2:23

83) zal u geven

Hebr. heeft u gegeven dien leraar ter gerechtigheid, of der gerechtigheid; of dien leraar [te weten, den leraar] der gerechtigheid; dat is, Hij zal u zekerlijk geven den beloofden Messias, Jezus Christus den oppersten profeet en herder der zielen, die uitwendig zal leren door het Woord van het Evangelie, en inwendig door zijne Geest, krachtiglijk werkende het rechtvaardigmakende geloof in Hem, die alleen onze gerechtigheid is voor God, Jer. 23:6. Aldus stelt God de belofte van den Messias vooraan, als zijnde het fondament van Zions vreugde en van alle verbondszegeningen die in het volgende verhaald worden. Doch alzo het Hebr. woord, [tweemalen in dit vers gebruikt] niet allen een leraar betekent, maar ook den vroegen regen, [omdat Gods heilzame weldaden en zijne lering, en de regen in lieflijkheid en nuttigheid elkander zeer gelijk zijn; zie Deut. 32:2; Hos. 6:3, en Hos. 10:12, met de aantekening] gelijk hier terstond in ditzelfde vers; zo nemen sommigen dit woord hier in enerlei betekenis, aldus: Hij zal ulieden geven den vroegen regen; ja Hij zal u doen nederdalen den vroegen regen, en spaden regen recht, of juist te pas, of mildelijk. Verstaande dat de geestelijke beloften eerst beginnen in Joel 2:28. Verg. met deze plaats Ps. 85:11,12,13,14; Jes. 30:19,20,21,23, en Jes. 45:8; Ezech. 34:24,25,26, enz., en Ezech. 36:24,25, enz., alwaar geestelijke beloften onder de lichamelijke worden vermengd; gelijk zij elders dikwijls door de lichamelijke worden afgebeeld en daarbij vergeleken, zie Ps. 22:27,30, en Ps. 36:9; Hos. 2:21, enz., en Hos. 6:3; Amos 9:13; idem onder Jo‰l. 3:18 met de aantekening, waarop de aandachtige lezer in het volgende kan letten. Ook wordt wel somtijds een woord, in een vers in twee‰rlei betekenis genoemn, gelijk Richt. 10:4. Aijarim, voor ezelsveulens en voor steden. Ps. 74:19, shaijah, voor een wilden hoop, of wild gedierte, dat is de vijanden, en voor een hoop ellendige en vromen lieden; dat is, Gods kerk, Pred. 7:6. Sir, voor een doorn en een pot, Ezech. 21:22. Carim, [naar velen gevoelen] voor hoplieden, en voor stormrammen, idem, aardiglijk, dood, in verscheidene betekenis, Matth. 8:22, enz. Voorts staat het woord Moreh in het tweed lid van dit vers wat anders, en met bijvoeging van geschem, [dat] regen, plasregen, stortregen [betekent] daar het in het eerste lid alleen staat. Dit kan den Heiligen Geest alzo beliefd hebben, om de betekenis van het eerste Moreh te onderscheiden van het tweede.

Jer 23.6 De 32.2 Ho 6.3 10.12 Joe 2.28 Ps 85.10,11,12,13 Isa 30.19,20,21,23 45.8 Eze 34.24,25,26 36.24,25 Ps 22.26,29 Ps 36.8 Ho 2.22 6.3 Am 9.13 Joe 3.18 Jud 10.4 Ps 74.19 Ec 7.6 Eze 21.22 Mt 8.22

84) eerste [maand].

Namelijk Nisan, of Abib, verstaande dit van den spaden regen, dien God v¢¢r den oogst gaf; zie Exod. 34:18. Of, [gelijk sommigen] in het eerste met den eersten; dat is, vroeg, tijdelijk, terrechter of bekwamer tijd, met den eersten, als het tijd zal zijn.

Ex 34.18

Haggai 1:10

22) dat er geen dauw is,

Versta hierbij, ook geen regen ter bekwamer en gewoner tijd. Dit is wat God dreigt, Lev. 26:19; Deut. 28:23,24,38; Amos 4:7.

Le 26.19 De 28.23,24,38 Am 4.7

Haggai 2:17

43) Eer die [dingen] geschiedden,

Dat is, eer men met den bouw des tempels voortvoer.

44) van twintig [maten],

Dat is, die men meende dat twintig mudden, of schepels, of zakken uitgeven zou, of behoorde uit te geven, naar evenredigheid van het gezaaide.

45) [maten] van de pers te scheppen,

Hetzij voeder, of amen, of andere vaten, groot of klein.

46) zo waren er [maar] twintig.

De zin is: De oogst van het koren en den wijn was zeer sober en klein, dewijl de Heere u zijnen zegen onttrokken had, vertoornd zijnde over ulieder slordigheid in het bouwen van zijn huis.

Zechariah 8:12

25) het zaad zal voorspoedig zijn,

Hebr. het zal zaad des vredes zijn; dat is, het zal wel gedijen, het zal in vrede gezaaid worden en in vrede opwassen.

26) doen erven.

Dat is, laten genieten, te bezitten geven, achtervolgens de beloften Gods; Deut. 28:8,11,12; Ps. 65:10, en Ps. 67:7; Joel 2:22.

De 28.8,11,12 Ps 65.9 67.6 Joe 2.22
Copyright information for DutKant