Deuteronomy 15:7-8

15) een uit uw broederen,

Hebreeuws, uit, of, van een uwer broeders.

16) mildelijk opendoen,

Hebreeuws, opdoende opdoen.

17) rijkelijk lenen,

Hebreeuws, lenende lenen.

18) genoeg voor zijn gebrek,

Hebreeuws, de genoegzaamheid van zijn gebrek.

Proverbs 6:16

28) zes

Een zeker getal voor een onzeker.

29) zeven

Anders: het zevende. Zie van deze manier van spreken Job 5:19.

Job 5.19

30) Zijn ziel

Hebreeuws, zijner zielen gruwel, of de gruwel van zijne ziel; dat is, dat zijne ziel voor een gruwel houdt. Zie Deut. 17:1, en boven Spreuk. 3:32.

De 17.1 Pr 3.32

Micah 5:5

32) Nimrod

Zie Gen. 10:8,9,10.

Ge 10.8,9,10

33) ingangen.

Of, openingen, deuren des lands, dat is, frontieren, grenzen, of waar het land open is. Anders: met deszelfs [lands eigen] blote zwaarden, omdat een ander verwant Hebr. woord alzo genomen wordt; zie Ps. 55:22, met de aantekening.

Ps 55.21

34) Hij [ons] redden van Assur,

De heerser, die uit Bethlehem zal voortkomen, zal dat doen, gebruikende daartoe en zegenende de voorzeide middelen.

Luke 6:30

30) een iegelijk, die van u begeert;

Dit moet verstaan worden van de rechte armen, die gebrek lijden, welken wij ook geven moeten naar ons vermogen. Zie hiervan den regel van Paulus, 2 Cor. 8:12,13,14.

2Co 8.12,13,14

31) eist niet weder.

Namelijk zo daardoor de liefde des naasten zou worden gekwetst, of aan anderen ergernis gegeven, 1 Cor. 6:7.

1Co 6.7
Copyright information for DutKant