‏ Deuteronomy 19:14

19) voorvaderen gepaald hebben,

Hebreeuws, de eerste.

‏ Deuteronomy 27:17

‏ Job 24:2

6) Zij tasten

Te weten, de goddelozen. Job geeft reden, waarom hij gezegd had dat de tijden van de straffen des Almachtigen verborgen zijn, die Hij tegen de bozen in den tijd, die Hem alleen bekend is, uitvoert.

7) de landpalen aan;

Te weten, de landpalen van hun naasten, die zij met geweld innemen om hun erven wijder uit te breiden. Zie Deut. 19:14, en Deut. 27:17; Spreuk. 22:28.

De 19.14 27.17 Pr 22.28

8) weiden ze.

Te weten, openbaar in hun eigen land, of zelfs in het land, dat zij hun naasten ontnomen hebben, en dat zonder van iemand vrees te hebben of gestraft te worden.

‏ Proverbs 22:28

66) de oude

Hebreeuws, de palen der eeuwigheid. Zie van deze palen Deut. 19:14, en Deut. 27:17; boven Spreuk. 15:25, en onder Spreuk. 23:10; en van het woord eeuwigheid, dat hier voor een langen en onbepaalden tijd genomen wordt, 1 Kon. 1:31.

De 19.14 27.17 Pr 15.25 23.10 1Ki 1.31
Copyright information for DutKant