Deuteronomy 2:3-4

3) Gijlieden

Hebreeuws, [het is] u veel, of, genoeg [geweest] om te trekken.

4) noorden;

Van de Schelfzee, die in het zuiden lag, weder terug naar het land van Edom en Moab, om voorbij beiden te passeren.

5) kinderen van Ezau,

De Amalekieten waren ook wel Edomieten, of van Ezau afkomstig, Gen. 36:12, maar van God door een bijzondere ordinantie uitgesloten. Zie Exod. 17:14, en onder Deut. 25:17.

Ge 36.12 Ex 17.14 De 25.17

6) vrezen;

Gedenkende aan het leed, dat hunlieder voorvader Ezau zijnen broeder Jakob of Isra‰l, uw voorvader, eertijds heeft aangedaan. Of, zij zullen vrezen voor uw macht en de hulp van God, die bij u is. Zie Num. 22:3.

Nu 22.3

Deuteronomy 2:8

13) Elath,

Elath en Ezeongeber worden beide door sommigen gesteld dicht bij de Schelfzee, gemeenlijk genoemd het Rode meer.

Copyright information for DutKant