Deuteronomy 21:1

Judges 4:22

Judges 19:26

48) viel neder

Hebreeuws, viel, of, lag daar; dat is, gevallen zijnde lag daar. Zie van zulk een gebruik van sommige woorden Gen. 12:15.

Ge 12.15

49) haar heer was,

Versta, haar man. Zie Gen. 18:12, en 1 Petr. 3:6.

Ge 18.12 1Pe 3.6

50) totdat het licht werd.

Hebreeuws, tot aan het licht.

1 Samuel 31:8

11) des anderen daags,

Te weten, na den veldslag.

2 Chronicles 20:24

47) wachttoren

Staande op de hoogte van Ziz. Van welke plaats, zie boven, 2 Kron. 20:16. Anders, Mizpa.

2Ch 20.16

48) niemand

Hebreeuws, daar was geen ontkoming geweest; dat is, niemand was ontkomen.

Jeremiah 51:4

11) liggen in het land der Chaldeen,

Hebreeuws eigenlijk vallen; maar het Hebreeuwse woord wordt ook somtijds voor liggen genomen; zie boven Jer. 9:22, alzo onder Jer. 51:47,49, enz.

Jer 9.22 51.47,49

Ezekiel 6:7

15) liggen,

Hebreeuws, vallen; vallen voor liggen; zie Jer. 9:22.

Jer 9.22

16) gij weet,

Zie boven Ezech. 5:13.

Eze 5.13

17) HEERE ben.

Dat is, de enige en ware God, die dit door mijne profeten gesproken heb, en metterdaad betonen zal dat Ik waarachtig en rechtvaardig ben. Alzo onder Ezech. 6:10, en Ezech. 11:10, en Ezech. 12:15, enz.

Eze 6.10 11.10 12.15
Copyright information for DutKant