Deuteronomy 25:4
13) Een os zult gij niet muilbanden, Zodat hij onder den arbeid zijn voeder niet zou kunnen nemen. 14) dorst. Het koren met voeten tredende, of [gelijk de Hebren zeggen] den dorswagen [die van onderen vol stompe houten, takken of kerven was] daarover omtrekkende, om het koren van het stro te scheiden en het stro tot kaf voor de beesten te maken; waarop God wijders in deze wet gezien heeft, zie 1 Cor. 9:9,10, enz. 1Co 9.9,10 2 Samuel 8:2
2) mat hen met een snoer, Dat is, hij deelde hun land bij meting, hetwelk men te dien tijde deed met snoeren of koorden, ombrengende bij loting de inwoners van twee delen, maar een volkomen deel latende in het leven. Of, hij deelde het volk in drie gelijke delen bij loting, zo gelijk, alsof zij met snoeren gemeten waren, enz. God had wel bevolen Ammon en Moab [als Loths nakomelingen] te verschonen, Deut. 2:9,19, maar dewijl zij bittere vijandschap tegen Gods volk gepleegd hadden en met de vijanden aanspanden, zo heeft hen David, als zodanig, vijandelijk moeten behandelen. Zie Num. 22:2,3,4, enz., en Num. 24:17, en Num. 25:17,18, en Num. 31:2; Richt. 3:14,21,28,30; 1 Sam. 14;47, en onder 2 Sam. 10:4,7, enz. De 2.9,19 Nu 22.2,3,4 24.17 25.17,18 31.2 Jud 3.14,21,28,30 2Sa 10.4,7 3) doende hen ter aarde nederliggen; Uit verachting hen ter aarde nederleggende. Of, hen alzo afmattende, dat zij als ter aarde nederbukten, mat en overwonnen zijnde. 4) geschenken. Tot een teken van onderdanigheid. Alzo onder, 2 Sam. 8:6. 2Sa 8.6 2 Samuel 10:2-4
4) Nahas, Hebreeuws, Nachasch. 5) gelijk als zijn vader weldadigheid aan mij gedaan heeft. Wanneer en waarin dit geschied is, wordt in de Heilige Schrift niet vermeld. Het kan zijn dat hij gelijke weldadigheid aan David bewezen heeft ten tijde zijner ballingschap, gelijk de koning der Moabieten; 1 Sam. 22:4. 1Sa 22.4 6) dienst Hebreeuws, hand. 7) knechten Dat is, zijner officieren, of hovelingen, die hij als gezanten tot hem schikte. 8) vader. Dat is, zijns vaders dood. 9) in uw ogen, Dat is, naar uw mening. De zin is: Meent gij, of, dunkt u dat David dit doet om uw vader te eren? 10) Heeft David zijn knechten niet daarom tot u gezonden, Zij willen zeggen dat hij het zonder allen twijfel daarom gedaan heeft. Zie van zulk vragen Richt. 4:6. Jud 4.6 11) hun baard half af, Hebreeuws, de helft huns baards. 12) half af, Hebreeuws, in, of door de helft. Amos 1:3
10) drie overtredingen Dat is, om vele grove zonden [inzonderheid tegen mijn volk begaan] die zij van tijd tot tijd hebben opgehoopt, mijne lankmoedigheid schandelijk misbruikende; een zeker getal voor een onzeker; verg. Job 5:19, en Job 33;29, alzo Amos 1:6,9,11,13, en Amos 2:4,6. Job 5.19 Am 1.6,9,11,13 2.4,6 11) Damaskus, Dat is, Syri en voorts de Syrirs. Van Damaskus, zie Gen. 14:15; 2 Sam. 8:5. Ge 14.15 2Sa 8.5 12) dat niet afwenden; Te weten, het oordeel, dat in het volgende verhaald wordt, niet langer ophouden of uitstellen. Sommigen nemen het aldus: Om drie, enz. ja om vier zal Ik hen niet vergelden, [maar] omdat zij Gilead, enz.; alsof de Heere zeide: Vele voorgaande zonden zou Ik nog hebben overzien, en hen om die zo hard niet hebben gestraft, maar nu zij zo tiranniglijk met mijn volk hebben gehandeld, zal Ik met mijn oordeel voortgaan; alzo in het volgende. Anders: zal Ik hem niet wederbrengen, te weten, zoverre in mijne gunst, dat Ik hem zou verschonen. 13) Gilead Dat is, Isral, wonende in Gilead, gelegen over de Jordaan, naar Syri toe; zie Gen. 31:21. Ge 31.21 14) ijzeren dorswagens hebben gedorst. Verg. 2 Sam. 12:31, en in Amos 1:13. Dit kan men verstaan van Hazaels en Benhadads wreedheid, [zie 2 Kon. 8:12, en 2 Kon. 10:32,33, en 2 Kon. 12:18, en 2 Kon. 13:3,7], welke twee tirannen in het volgende genoemd worden. 2Sa 12.31 Am 1.13 2Ki 8.12 10.32,33 12.18 13.3,7 Hebrews 11:37
94) gestenigd geworden, Als Zacharias de zoon van Jojada; 2 Kron. 24. 95) in stukken gezaagd, Gelijk de oude Joodse geschiedenissen getuigen van Jesaja onder de tirannie van Manasse. Waaruit blijkt, dat de apostel niet alleen uit de Schrift, maar ook uit andere den Hebren bekende geschiedenissen voorbeelden verhaalt; gelijk bij Hebr. 11:35 ook is aangetekend. Heb 11.35 96) verzocht, Namelijk door zware dreigementen en pijnigingen. 97) door het zwaard ter dood gebracht; Grieks door den dood van het zwaard; gelijk velen ten tijde van Manasse, 2 Kon. 21:16, en onder andere tirannen. 2Ki 21.16 98) hebben gewandeld Grieks hebben omgegaan; namelijk hier en daar dwalende. 99) schaapsvellen Gelijk van Elia betuigd wordt, 2 Kon. 1:8, en gelijk der profeten dracht in het algemeen was, gelijk te zien is Zach. 13:4. 2Ki 1.8 Zec 13.4
Copyright information for
DutKant