Deuteronomy 26:5

1) vader was

Dat is, voorvader, namelijk Jakob.

2) bedorven

Of, vergaande, verloren gaande; dat is, nabij om te vergaan [gelijk dikwijls, een verloren schaap; dat is, verbijsterd en in perijkel zijnde van vergaan] ten aanzien van al het ongelijk, dat hem zijn schoonvader aangedaan had, mitsgaders andere moeilijkheden en zwarigheden, die hij, zo in den dienst bij Laban als in en na het wederkeren vandaar, geleden heeft. Vergelijk de hoofdstukken Gen. 31, Gen. 33, Gen. 34, Gen. 37, en Gen. 47:9. Deze belijdenis diende ter ere Gods, die het aanstaande verderf van Jakob en zijn ganse geslacht, volgens zijn beloften, wonderbaarlijk had verhoed.

Ge 47.9

3) Syrier,

Ten aanzien van zijn langdurig wonen in Syri‰ bij Laban; anderszins was hij in het land Kana„n geboren. Anders, bedorven [van] den Syri‰r, te weten, Laban, Gen. 25:20.

Ge 25.20

4) volks; maar

Hebreeuws, mannen.

Copyright information for DutKant