Deuteronomy 28:22

18) vurigheid,

Of, ontsteking; dat is, met vurige of hete gezwellen.

19) hitte,

Ontsteking der lucht. Sommigen verstaan het van inwendigen brand des lichaams, waarop gedurige dorst volgt.

20) droogte,

Dat het in langen tijd niet regent. Zie 1 Kon. 17:1,7; Hagg. 1:10,11. Anders, zwaard.

1Ki 17.1,7 Hag 1.10,11

21) brandkoren,

Een plaag in het gewas, wanneer het door langdurige droogte en hitte, of door een dorren oostenwind verzengt en verdort. Sommigen verstaan door deze twee woorden enige ziekten, als brandzucht en geelzucht.

22) honigdauw,

Of, meeldauw; een andere plaag in het koren, wanneer het door te veel vocht vervuilt en verrot. Zie van deze plaag 1 Kon. 8:37; 2 Kron. 6:28; Amos 4:9; Hagg. 2:18.

1Ki 8.37 2Ch 6.28 Am 4.9 Hag 2.17

1 Kings 8:37

65) in het land

Dat is, in zijn eigen land en steden. Het woord poorten wordt hier voor steden genomen. Zie Gen. 22:17. Het land nu zijner steden betekent de steden zijns lands. Alzo 2 Kron. 6:28.

Ge 22.17 2Ch 6.28

66) of enige krankheid

Dit woord is in den oorspronkelijken tekst uitgedrukt, 2 Kron. 6:28.

2Ch 6.28

Psalms 78:47

47) doodde

Dat is, deed hen uitgaan en versterven.

48) vurigen

Het Hebr. woord wordt alleenlijk hier gevonden. Sommigen menen dat het vuur onder den hagel vermengd [Exod. 9:24,25], alzo genoemd, omdat het alles, waar het op viel of [om zo te spreken] zich legerde, doorsneed en verteerde.

Ex 9.24,25

Amos 4:6-9

23) reinheid der tanden

Dat is, gebrek aan spijs, of honger; want waar niets is te eten, daar kleeft geen spijs aan de tanden. Verg. 1 Kon. 17:18; Joel 1;1, en zie wijders de aantekening. Spreuk. 14:4; Jes. 3:26.

1Ki 17.18 Pr 14.4 Isa 3.26

24) tot Mij,

Hebr. tot mij toe. Zie van deze manier van spreken Joel 2:12, alzo in het volgende.

Joe 2.12
25) regen van ulieden geweerd,

Dien de Heere placht te geven tegen den oogst, om het koren zwaar en rijp te maken. Zie Joel 2:23.

Joe 2.23
26) verzadigd;

Dat is, zij konden niet genoeg bekomen tot hun nooddruft.

27) brandkoren en met honigdauw;

Zie van deze beide plagen, Deut. 28:22.

De 28.22

28) veelheid uwer hoven,

Hebr. het vermenigvuldigen uwer hoven.

29) rups op;

Zie Joel 1:4.

Joe 1.4

Haggai 1:11

23) een droogte geroepen

Anders: een woestheid; zie 2 Kon. 8:1; Jer. 25:29. Zie ook Deut. 28:22; Joel 1:10; Amos 1:2, en Amos 4:7,8,9.

2Ki 8.1 Jer 25.29 De 28.22 Joe 1.10 Am 1.2 4.7,8,9

24) over allen arbeid der handen.

Dat is, over al de vruchten, die de aarde door den arbeid der mensen voortbrengt.

Copyright information for DutKant