Deuteronomy 28:6

5) uw ingaan,

Dat is, binnenshuis en buitenshuis, in al uw doen, handel en wandel. Alzo onder, Deut. 28:19. Vergelijk Num. 27:17, en onder, Deut. 31:2.

De 28.19 Nu 27.17 De 31.2

2 Samuel 3:25

47) overreden,

Met zoete woorden te verleiden. Zie Richt. 14:15.

Jud 14.15

48) uitgang en uw ingang,

Dat is, uw handel en wandel, uw regering buiten en binnen. Zie Deut. 28:6.

De 28.6

2 Chronicles 1:10

16) wijsheid en wetenschap,

Zie van het onderscheid dezer twee gaven, 1 Kon. 3:13.

1Ki 3.13

17) uitga en inga;

Zie de verklaring dezer manier van spreken, Num. 27:17; Deut. 31:2.

Nu 27.17 De 31.2

18) [kunnen]

Dit woord is hier ingevoegd uit 1 Kon. 3:9. Hoewel het ook anderszins dikwijls in den zin is ingesloten, en, wie zou richten? zoveel is als: wie zou kunnen richten?

1Ki 3.9

19) richten?

Dat is, regeren; alzo in 2 Kron. 1:11. Zie Richt. 2:16.

2Ch 1.11 Jud 2.16

Acts 1:21

49) ongedaan hebben = omgegaan hebben?????

Of, vergaderd zijn geweest; namelijk als wij Christus volgden. Onder welken zonder twijfel de zeventig discipelen ook geweest zijn.

50) in- en uitgegaan

Dat is, met ons gemeenzaam verkeerd heeft, met ons op en neer gegaan heeft, en zijn ambt, als onze Heere en Meester onder ons bediend heeft, Hebre‰n. Zie Deut. 31:2; Ps. 121:8; Joh. 10:9.

De 31.2 Ps 121.8 Joh 10.9
Copyright information for DutKant