Deuteronomy 29:12

15) vloek,

Dat is, de vloek des verbonds, waarmede zij zichzelven, in den eed, dien zij God deden, vervloekten, indien zij de beloften van gehoorzaamheid niet hielden. Zie Neh. 10:29.

Ne 10.29

16) hetwelk de HEERE,

Verbond.

Deuteronomy 29:14

19) vloek;

Zie boven, Deut. 29:12.

De 29.12

Deuteronomy 29:19

23) hij de woorden

Te weten, die bij den wortel in Deut. 29:18 vergeleken is.

De 29.18

24) vloeks hoort,

Zie boven, Deut. 29:12.

De 29.12

25) zegene in zijn hart,

Dat is, den vloek dien hij hoort, in zijn hart veracht, en zich ter contrarie bij zichzelven gelukkig acht, alle welvaart en voorspoed zich belovende, ofschoon hij God en zijn woord veracht.

26) goeddunken zal wandelen,

Of, inbeelding, speculatie, gedachte. Anders, hardigheid. Zie Jer. 3:17.

Jer 3.17

27) dronkene te doen

Of, de bevochting toe te doen bij den dorstige. Dit schijnt een spreekwoord geweest te zijn, genomen van droge aarde, die bevochtigd moet worden; alzo tracht deze haar vermeerdering der zonde, waarnaar hij als dorst, om zijn lust volkomenlijk te boeten; of van dronkaards, die vanzelf tot drinken genegen zijnde, nog daarenboven middelen zoeken om zich gans dronken en vol te maken. Alzo doet de goddeloze, die reeds boos genoeg zijnde, zichzelven nog lustig maakt om bozer te worden, zonde op zonde te hopen, en als ongevoelig geworden zijnde, zonder nadenken van kwaad tot erger voort te gaan. Vergelijk Job 34:7; Matth. 12:43,44,45; Ef. 4:19; Hebr. 6:8; 2 Petr. 2:20. Sommigen verstaan door den dronkene, of, overvloedig bevochtigde aarde, den dienst des waren Gods, die een fontein des levens is, en door den dorstige, den dienst der afgoden, zijnde als waterbakken, die geen water houden, Jer. 2:13.

Job 34.7 Mt 12.43,44,45 Eph 4.19 Heb 6.8 2Pe 2.20 Jer 2.13

Joshua 24:25

25) Alzo maakt Jozua

Dat is, hij vernieuwde en bevestigde het verbond, hetwelk God met het volk Isra‰ls had opgericht.

26) te Sichem.

Zie boven, Joz. 24:1.

Jos 24.1

2 Kings 23:3

5) pilaar,

Zie boven, 2 Kon. 11:14.

2Ki 11.14

6) voor des HEEREN aangezicht,

Dat is, in het voorhof des volks, dat voor het voorhof der priesters, voor aan den tempel des Heeren was, waarin de ark des verbonds was, boven welke zich de Heere openbaarde. Zie Lev. 1:3.

Le 1.3

7) den HEERE na te wandelen,

Dat is, in de wegen des Heeren te wandelen. Wat dit is, zie 1 Kon. 11:33, en de woorden hier volgende.

1Ki 11.33

8) met ganser harte

Zie Deut. 6:5.

De 6.5

9) bevestigende

Zie Deut. 27:26.

De 27.26

10) stond in dit verbond.

Dat is, hield zich daaraan, en was daarmede tevreden. Alzo is ons verboden te staan in een kwade zaak, Pred. 8:3. Dat is, zich daaraan te houden en dezelve toe te staan.

Ec 8.3

2 Chronicles 15:12

31) zij

Deze manier van spreken schijnt te wijzen op het gebruik, hetwelk men eertijds in het maken van verbonden gehad heeft. Daar werden enige beesten geslacht, en deze daarna in stukken gedeeld, door welke de bondgenoten midden door traden, enz. Zie hiervan breder Gen. 15:17.

Ge 15.17

32) met hun ganse hart

Zie 1 Kon. 2:4.

1Ki 2.4
Copyright information for DutKant