Deuteronomy 3:4

2) landstreek van Argob,

Hebreeuws, koord, of, touw, snoer; gelijk ook onder, Deut. 3:13, omdat men de landen in dien tijd met koorden gewoon was af te meten en uit te delen.

De 3.13

Deuteronomy 32:9

17) des HEEREN deel is Zijn volk,

Dat is, den HEERE zeer lief, gelijk den mensen hun erfdeel placht te zijn.

18) Jakob is het snoer Zijner erve.

Dat is, het volk Isra‰ls, van Jakob afkomstig, is God zo na en waard, gelijk mensen hun erfdeel, dat men met snoeren placht af te meten en uit te delen. Zie boven, Deut. 3:4.

De 3.4

Psalms 11:6

11) strikken,

Dit betekent onverwachte, strenge en onvermijdelijk oordelen Gods. Zie Job 18:9,10, en Job 22:10; Jes. 8:14, en Jes. 24:17,18.

Job 18.9,10 22.10 Isa 8.14 24.17,18

12) vuur

Als Sodom, Gomorra, enz. overkwam, Gen. 19: en Gog bedreigd wordt, Ezech. 38:22; zijnde helse vuur, Judas 7, Openb. 20:10.

Eze 38.22 Re 20.10

13) deel huns

Dat is, hun bescheiden of toegelegd deel. Verg. Joh. 20:29, Zie de aantekening bij Joh. 20:29; een manier van spreken, genoemen ven de hiusvaders, die elken huisgenoot zijn drank toedeelden en inschonken, naar de wijze der ouden. Hier wordt het verstaan van der goddelozen straf; alsook Openb. 14:10, en elders, van het kruis der kerk, Ps. 73:10, en in het algemeen van het lijden der vromen en goddelozen. Ps. 75:9; maar anders Ps. 16:5, en Ps. 23:5. Zie ook Job 21:20.

Joh 20.29,29 Re 14.10 Ps 73.10 75.8 16.5 23.5 Job 21.20
Copyright information for DutKant