Deuteronomy 31:16

17) slapen met uw vaderen;

Of, nederliggen; te weten, om te slapen; dat is, gij zult sterven. Alzo wordt de dood een slaap genoemd, omdat de lichamen rusten tot den tijd der opwekking; Ps. 13:4, en Ps. 76:6; Dan. 12:2; Joh. 11:11; 1 Thess. 4:13,14,15; 2 Petr. 3:4.

Ps 13.3 76.5 Da 12.2 Joh 11.11 1Th 4.13,14,15 2Pe 3.4

18) nahoereren de goden

Zie Exod. 34:15, en Lev. 20:5.

Ex 34.15 Le 20.5

19) der vreemden van dat land,

Hebreeuws, des vreemden van dat land; dat is, der Kana„nieten, die van God en zijn volk vervreemd waren, dienende vreemde goden.

20) hetzelve;

Versta, het land, of de vreemde Kana„nietische inwoners van hetzelve.

21) hetzelve gemaakt heb.

Te weten, volk; en zo in het volgende doorgaans, hoewel het getal van enen en velen onder elkander vermengd is.

1 Kings 1:21

32) Anders zal het geschieden,

Hebreeuws, en het zal, of zou, enz.

33) ontslapen zijn,

Hebreeuws eigenlijk, nederliggen; dat is, naar het lichaam gestorven en naar de ziel in de rust des hemels opgenomen, om daar de zalige opstanding te verwachten. De dood wordt bij een slaap vergeleken, omdat hij geschiedt met het overblijven van het leven der ziel en eindigt met de opstanding van het dode lichaam. Zie hiervan ook Deut. 31:16.

De 31.16

34) als zondaars zullen zijn.

Of, als zondaars geacht worden; dat is, als schuldig en des doods waardig, als die iets kwaads bedreven, of ook naar de kroon ten onrechte zouden gestaan hebben. Zie Gen. 43:9; alzo worden onschuldigen genoemd, die geen straf verdiend hebben, Gen. 44:10; Joz. 2:19.

Ge 43.9 44.10 Jos 2.19
Copyright information for DutKant