Deuteronomy 32:28
58) zij zijn een volk, De Isralieten. 59) raadslagen verloren gaat, Door eigen kwaden raad zichzelven in het verderf stort. Job 10:3
6) goed, Dat is, eerlijk, profijtelijk of vermakelijk. 7) den arbeid Dat is, mij, uw schepsel, dat Gij gemaakt hebt. Het Hebreeuwse woord betekent een werk, dat zeer naarstiglijk voltrokken is, als tot vermoeidheid toe. 8) schijnsel God wordt gezegd over iets of iemand te schijnen, of schijnsel te geven, als Hij zijn zegen geeft en weldadigheid bewijst. Alzo onder, Job 29:3. Vergelijk Num. 6:25. Job 29.3 Nu 6.25 Job 18:7
18) De treden Dat is, de sterke voorgang van zijn vermogen en tijdelijken welstand zal ingetoomd en verzwakt worden, dat hij niet zo wijd en breed zal kunnen uitspringen om zijn geweld door veel stoutmoedig bedrijf uit te breiden. 19) zijn raad Dat is, door zijn eigen onverstand, aanslagen en voornemens zal hij tenonder gaan. Psalms 1:1
1) Welgelukzalig Als hebbende de belofte van het tegenwoordige en toekomende leven; 1 Tim. 4:8. 1Ti 4.8 2) de man Dat is, een mens. Zie Job 12:10. Job 12.10 3) niet wandelt Dat is, naar de raad of aanraden zijn leven niet aanstelt; of niet gaat in hun raad, om boze stukken met hen te besluiten. Zie Job 21:16. Job 21.16 4) goddelozen Of, ongoddelijk, ongerechtigen, onvromen, bozen, onrustigen. Zie Num. 35:31. Nu 35.31 5) staat op Dat is, met hunne manier van leven, bozen handel en wandel gene gemeenschap heeft. Zie Gen. 6:12 en onder vs. 6. Ge 6.12 Ps 1.6 6) zondaren Die hun werk maken van het zondigen, in welken de zonde ten enenmale is heersende; alzo Ps. 1:5, en Ps. 26:9; Ps. 104:35. Pred. 2:26; Pred. 9:2. Jes. 65:20. Matth. 26:45. Rom. 5:8. Zie ook 1 Sam. 15:18. Ps 1.5 26.9 104.35 Ec 2.26 9.2 Isa 65.20 Mt 26.45 Ro 5.8 1Sa 15.18 7) Gestoelte Of, zetel, zitplaats [gelijk Ps. 107:32], waar samen zijn om, als verstokte en overgegeven booswichten, met alles wat goddelijk is hunne spotternij te drijven. Ps 107.32
Copyright information for
DutKant