Deuteronomy 33:1

1) zegen,

Zie Gen. 27.

2) man Gods,

Dat is, de profeet, sprekende door ingeven des Heiligen Geestes, 2 Petr. 1:21. Zie wijders van dezen titel Richt. 13:6.

2Pe 1.21 Jud 13.6

Judges 13:6

10) Man Gods tot mij,

Alzo worden de profeten en leraars van Gods volk genoemd, omdat zij van God tot een heiligen en goddelijken dienst beroepen zijn, denwelken Hij, als zijnde zijn boden, zijn heiligen wil zeer gemeenzaam openbaart, om dien het volk aan te dienen, en omdat zij instrumenten zijns Heiligen Geestes zijn. Zie Joz. 14:6; 1 Sam. 2:27; 1 Kon. 13:1, en 1 Kon. 17:18,24; 2 Kon. 4, 2 Kon. 5, 2 Kon. 6, 2 Kon. 7, 2 Kon. 8; Ezra 3:2; Neh. 12:24,36, ook 1 Tim. 6:11; 2 Tim. 3:17; 2 Petr. 1:21.

Jos 14.6 1Sa 2.27 1Ki 13.1 17.18,24 Ezr 3.2 Ne 12.24,36 1Ti 6.11 2Ti 3.17 2Pe 1.21

11) vreselijk;

Dat is, aanzienlijk, eerwaardig, of ook verschrikkelijk.

Copyright information for DutKant