Deuteronomy 33:10

29) zij zullen reukwerk

Te weten de Levietische priesters; Exod. 40:27.

Ex 40.27

30) neus leggen,

Menselijk van God gesproken; dat is, voor U, Gij, die op een bijzondere wijze tegenwoordig zijt bij de ark des verbonds, die in het allerheiligste was, achter welks voorhangsel het reukaltaar stond.

31) verteerd zal worden,

Met vuur, als brandoffers en enige andere offers.

32) altaar.

Des brandoffers.

Malachi 2:7

22) de lippen der priesters

Een goed leraar behoorde te zijn als de schatkamer van Gods huis, en hij moet de schatten of verborgenheden Gods niet behouden voor zichzelven, maar hij moet het zijnen toehoorders rijkelijk en getrouwelijk uitdelen. Zie Lev. 10:11; Deut. 33:10; Hagg. 2:12.

Le 10.11 De 33.10 Hag 2.11

23) een engel des HEEREN der heirscharen.

Dat is, gezant, ambassadeur; zie Hagg. 1:3,13; 2 Cor. 5:20.

Hag 1.3,13 2Co 5.20
Copyright information for DutKant