Deuteronomy 33:18
55) uittocht, Dat is, vanwege uw zeevaart en handel, waardoor gij rijkdom bekomen zult. Zie Gen. 49:13; Joz. 19:11; Matth. 4:15. Ge 49.13 Jos 19.11 Mt 4.15 56) hutten. Dat is, over uw veehandel, waartoe de hutten dienden. Zie Gen. 4:20, en vergelijk Gen. 49:14,15. Ge 4.20 49.14,15Judges 5:13
31) Hij Dat is, de Heere gaf aan het overblijfsel van Isral de heerschappij over de groten en aanzienlijken des Kananietischen volks. Anders, Hij gaf de heerschappij des overgeblevenen [vijands] den heerlijken, of machtigen, groten des volks [Israls]. Of, Hij deed het overgebleven volk heersen over de heerlijken. 32) doet mij heersen Of, geeft mij heerschappij.
Copyright information for
DutKant