Deuteronomy 33:27

79) De eeuwige God

Het Hebreeuwse woord, van schepselen gebruikt, betekent dat Hij in voortijden, vanouds, of van het begin der wereld geweest is, gelijk boven, Deut. 33:15, maar van God gebruikt, betekent het ook eeuwigheid, of, die v¢¢r alle tijden geweest is. Hebreeuws, God der eeuwigheid.

De 33.15

80) een woning,

Dat is, als een verheven plaats, waarin gij stil en zeker moogt leven.

81) eeuwige armen;

Hebreeuws, armen der eeuwigheid; dat is, de eeuwige almachtigheid Gods zal hen beneden op aarde helpen en beschutten.

Proverbs 8:22-24

41) De HEERE

Versta, den eeuwigen Vader van onzen Heere Jezus Christus; dat is, de eerste persoon der eeuwige Godheid.

42) bezat

Dat is, had mij in en bij hem, uit hem op een onbegrijpelijke wijze geboren zijnde; Joh. 1:1; Col. 1:15; Hebr. 1:3,5.

Joh 1.1 Col 1.15 Heb 1.3,5

43) Mij [in het]

Te weten, de wezenlijke Wijsheid, het zelfstandig Woord des Vaders, of de tweede persoon des goddelijken wezens, de eeuwige en eniggeboren Zoon en waarachtig God, van wien zie ook boven Spreuk. 1:20, en hier Spreuk. 8:12; Joh. 1:1; Col. 1:15.

Pr 1.20 8.12 Joh 1.1 Col 1.15

44) Zijns wegs,

Dat is, zijner werking, als der schepping, ja ook van zijn eeuwigen raad en voornemen om de wereld te scheppen, gelijk de volgende woorden uitwijzen.

45) voor Zijn werken,

Dat is, van alle eeuwigheid af, als er nog niets gemaakt was.

46) van toen aan.

Te weten, als er niets was dan God en niets dan eeuwigheid. Vergelijk Ps. 93:2.

Ps 93.2
47) gezalfd

Dat is, verordend en ingesteld als ene prinses om de wereld te scheppen, te onderhouden en te regeren.

48) van de oudheden

Dat is, voor de aarde, eer de aarde geschapen was. Vergelijk onder Spreuk. 8:25,26.

Pr 8.25,26
49) geboren,

Zo wordt het Hebreeuwse woord genomen Ps. 51:7; alzo in Spreuk. 8:25.

Ps 51.5 Pr 8.25

50) zwaar van water;

Hebreeuws, zwarigheden der wateren; dat is, grote menigte van water. Of, bezwaard met water; dat is, vol water en overvloeiende van water.

Proverbs 8:30-31

63) voedsterling

Te weten, dat bij zijne voedster gedurig is. Alzo is de eeuwige Zoon Gods, de zelfstandige wijsheid des Vaders, van eeuwigheid onverscheidenlijk bij Hem geweest, gelijk geschreven is Joh. 1:1: het Woord was bij God. Idem: Joh. 17:5: verklaar mij met de klaarheid, die Ik bij U had eer de wereld was. doch het woord kan ook genomen worden voor dengene, die zelf voedt, zijnde de overzetting aldus gesteld: en ik ben bij hem voedende; dat is, onderhoudende en regerende alle dingen, en voornamelijk zijne kerk door zijnen Geest en Woord opkwekende en voedende.

Joh 1.1 17.5

64) dagelijks

Hebreeuws, dag dag; dat is, dagelijks, altijd. Zie Gen. 39:10, en onder Spreuk. 8:34.

Ge 39.10 Pr 8.34

65) vermakingen,

Hiermede wordt door een figuurlijke manier van spreken te kennen gegeven de grote aangenaamheid des Zoons Gods bij zijnen Vader. Zie Matth. 3:17; Joh. 5:20, en Joh. 8:29. Anders: en Ik ben ene dagelijkse vermaking; te weten, der schepselen door mijn algemene en bijzondere weldaden.

Mt 3.17 Joh 5.20 8.29
66) Spelende

Te weten, mits dat zij zich zeer wonderbaar en menigerlei vertoont in aller schepselen onderhouding en regering.

67) met de mensenkinderen.

Te weten, om die goed te doen, ten aanzien van het tegenwoordige en toekomende leven.

John 1:1

1) beginne was

Namelijk der schepping van alle dingen, zie Gen. 1:1, en dienvolgens van eeuwigheid; alzo voor de schepping anders niet was dan de eeuwigheid, Joh. 17:5; Ef. 1:4.

Ge 1.1 Joh 17.5 Eph 1.4

2) het Woord, en

Grieks ho logos; dat is, het woord, of het zelfstandig woord en de rede; gelijk ook het woordje rede bij ons zo de inwendige rede, of het verstand des mensen, als het uitwendige woord, waarmede de inwendige rede aan anderen verklaard wordt, betekent. Aldus wordt Christus de Zoon Gods genaamd van Johannes, niet alleen hier, maar ook elders, 1 Joh. 1:1, 1 Joh. 5:7; Openb. 19:13; zo omdat Hij is de wijsheid des Vaders en het uitgedrukte beeld zijns persoons, Spreuk. 8:1,12,24; Col. 1:15; Hebr. 1:3, alsook omdat de Vader door Hem Zijn verborgen raad van onze zaligheid den mensen, zo in het Oude als in het Nieuwe Testament, heeft geopenbaard, Joh. 1:18; Hebr. 1:1.

1Jo 1.1 5.7 Re 19.13 Pr 8.1,12,24 Col 1.15 Heb 1.3 Joh 1.18 Heb 1.1

3) bij God,

Namelijk den Vader, als een onderscheiden persoon van den Vader. Zie Joh. 1:18.

Joh 1.18

4) was God.

Dat is, was des enigen en eeuwigen goddelijken wezens deelachtig, met den Vader en den Heiligen Geest; Joh. 10:30; 1 Joh. 5:7.

Joh 10.30 1Jo 5.7

John 17:5

13) verheerlijk Mij,

Dat is, stel mij tot uwe rechterhand in het volle gebruik mijner heerlijkheid, welke Ik van eeuwigheid wel bij u gehad heb, maar die in den tijd mijner vernedering in mijn menselijke natuur tot zaligheid der mensen, gelijk als verborgen is geweest. Zie Filipp. 2:6,7,8,9.

Php 2.6,7,8,9

14) eer de wereld

Dat is, van eeuwigheid; als de Heere der heerlijkheid; Joh. 12:41; 1 Cor. 2:8; Ef. 1:4.

Joh 12.41 1Co 2.8 Eph 1.4
Copyright information for DutKant