Deuteronomy 34:3

8) palmstad,

Omdat in de vallei van Jericho veel palmbomen wiessen, alsook balsem, waarvan deze stad vermaard was, en den naam Jericho, vanwege den goeden reuk, had. Zie ook Richt. 1:16, 2 Kron. 28:15.

Jud 1.16 2Ch 28.15

9) Zoar toe.

Zie Gen. 19:20.

Ge 19.20

Judges 1:16

26) Keniet,

Versta, Jethro; zie Num. 24:21,22.

Nu 24.21,22

27) de Palmstad op,

Jericho. Zie Deut. 34:3.

De 34.3

28) Harad is;

De naam ener stad, gelegen bij het gebergte Se‹r, en misschien ook van een koning van die plaats. Zie Num. 21:1.

Nu 21.1

29) en zij gingen heen

Hebreeuws, en hij ging en woonde, of, bleef met, of, bij het volk. Hij, namelijk, de Keniet; dat is, Jethro's nakomelingen. Sommigen zetten het aldus over: Want hij [de Keniet] was [mede] getogen, en was gebleven, of, had gewoond bij het volk, namelijk Isra‰l. Zie Num. 10:29, en Num. 24:21,22; 1 Sam. 15:6.

Nu 10.29 24.21,22 1Sa 15.6

2 Chronicles 28:15

32) die met namen

Te weten, boven, 2 Kron. 28:12. Versta, die met namen daartoe gelast waren, dat zij de gevangenen zouden geleiden en met nooddruft verzorgen.

2Ch 28.12

33) zalfden hen,

Te weten, om deze gevangenen, naar het gebruik van die oosterse landen, te verkwikken en te vermaken. Zie Ruth 3:3.

Ru 3.3

34) zwak waren,

Hebreeuws, alle struikelenden; dat is, die door ouderdom, of jonkheid, of ziekte, of kwetsuur, of vermoeidheid, niet wel ter been waren, dat zij de menigte niet konden te voet bijhouden.

35) de Palmstad,

Zie Deut. 34:3.

De 34.3
Copyright information for DutKant