Deuteronomy 4:29

33) ganse hart en met uw ganse ziel.

Zie onder, Deut. 6:5.

De 6.5

Isaiah 21:12

50) De wachter zeide:

Dat is, ik, Jesaja, spreek ulieden, o gij Edomieten, dit toe.

51) De morgenstond

Alsof hij zeide: Het is waar, gijlieden hebt nu lang in goede rust gezeten, maar dit zult gij weten, dat gij binnenkort door de Assyri‰rs zult overvallen worden, te weten als zij uwe naburen zullen aantasten.

52) het is nog nacht;

Of, het zal ook nacht worden; alsof hij zeide: Na deze rust zal u ellende overkomen.

53) vragen,

Te weten den Heere, namelijk door mij, hoe het u gaan zal. Anders: zoeken; te weten den Heere.

54) vraagt;

Dat is zo doet het met ernst, en drijft den spot niet met God noch met mij, zijn dienaar.

55) keert weder,

Bekeer u van uw boze wegen tot den weg der gerechtigheid, welke de rechte weg is.

56) komt.

Komt tot ons, die het volk Gods zijn.

Isaiah 26:9

23) ik

Dat is, wij uw volk, een ieder van ons.

24) U begeerd

Te weten door het gebed.

25) U vroeg zoeken;

Zie Job 7:21.

Job 7.21

26) Uw gerichten

Dat is, straffen, of tuchtigen. De zin is: Door de tuchtigingen of straffen worden de afgedwaalden weder op den rechten weg gebracht en leren op Gods geboden passen. Zie Ps. 119:67,71.

Ps 119.67,71

Jeremiah 50:4

12) Isra‰ls komen,

Voorzoveel als deze belofte de uiterlijke verlossing uit de gevangenschap van Babel mag aangaan, kan men dit verstaan van degenen, die van de tien stammen in het land overgebleven zijnde, daarna met die van Juda en Benjamin gevankelijk zijn weggevoerd naar Babel, en met hen uit de gevangenschap zouden wederkeren. Zie 1 Kron. 9:3, en Neh. 11:3. Aangaande het geestelijke, dat in dezen het voornaamste is, zie boven Jer. 3:18, met de aantekening.

1Ch 9.3 Ne 11.3 Jer 3.18

13) wenende zullen zij henengaan,

Vanwege hunne onwaardigheid en Gods onverdiende grote genade.

Hosea 3:5

16) David, hun koning;

Namelijk den Heere Christus, hunnen Messias, David genoemd, omdat Hij zijn zoon naar het vlees zou zijn en David zijn voorbeeld geweest was; alzo Jer. 30:9; Ezech. 34:23, en Ezech. 37:24. Gelijk Hij naar den Geest God en de Heere van David en zijn volk was.

Jer 30.9 Eze 34.23 37.24

17) vrezende komen tot den HEERE

Hebreeuws, zullen vrezen tot, enz. Dat is, vrezende aankomen, uit bekentenis hunner onwaardigheid, ontzetting over de onverdiende grote goedheid Gods, die hun in het Evangelie zal worden voorgedragen, en bekommernis om dezen genadetijd tijdelijk waar te nemen en recht te gebruiken. Vergelijk onder Hos. 11:10,11; Micha 7:17, ook Jes. 13:8.

Ho 11.10,11 Mic 7.17 Isa 13.8

18) laatste der dagen.

Dat is, na een langen tijd, in het Nieuwe Testament, als de Messias zal verschenen zijn; want deze manier van spreken ziet juist niet op den allerlaatsten tijd, die voor de voleinding der wereld zal gaan. Zie Gen. 49:1; Jes. 2:2; Micha 4:1; Hebr. 1:1, enz. met de aantekening aldaar.

Ge 49.1 Isa 2.2 Mic 4.1 Heb 1.1

Hosea 5:15

41) plaats,

Menselijk van God gesproken, die gezegd wordt neder te dalen wanneer Hij iets bijzonders op aarde werkt, of zijne oordelen uitvoert, en weder in zijne plaats te keren en zich stil te houden, als Hij de mensen in ellende laat of niet verlost, totdat zij zich bekeren, en zijn tijd daar is. Vergelijk Gen. 11:7; Jes. 18:4 en Jes. 26:21.

Ge 11.7 Isa 18.4 26.21

42) aangezicht zoeken;

Zie 2 Kron. 7:14, en 2 Kron. 11:16.

2Ch 7.14 11.16

43) vroeg zoeken.

Dat is, met groten vlijt, ijver en tijdig. Zie Job 7:21, en Job 8:5; Ps. 5:4; Spreuk. 7:15, met de aantekening en vergelijk Jer. 29:12,13,14; Dan. 9, en de boeken Ezra en Nehemia, en voorts den tijd van het Nieuwe Testament, voornamelijk Matth. 11:12, enz.

Job 7.21 8.5 Ps 5.3 Pr 7.15 Jer 29.12,13,14 Mt 11.12

Amos 5:18

51) dag

Den bestemden tijd van Gods oordeel en straf. Zie Joel 1:15.

Joe 1.15

52) begeren!

Door huichelarij, alsof zij onschuldig waren, en Gods straffen niet hadden te vrezen, of door spotternij, alsof zij zeiden: Wij mochten dien dag wel eens zien, waar blijft hij? Zie Jes. 5:19; Jer. 17:15, met de aantekening, idem in Amos 6:3.

Isa 5.19 Jer 17.15 Am 6.3

53) duisternis wezen en geen licht.

Zie Joel 2:2.

Joe 2.2

Zephaniah 2:3

6) gij zachtmoedigen des lands,

Dat is, gijlieden, die den Heere vreest in deze verwarde tijden.

7) Zijn recht werken!

Te weten, het recht, hetwelk God u gegeven en voorgeschreven heeft. De zin is: Gij allen, die oprecht en vromelijk geleefd hebt naar den regel zijner wetten.

8) misschien

Zie de aantekening bij Joel 2:14

Joe 2.14

9) zult gij verborgen worden

Of, zult gij u kunnen verbergen, en volgens dien zo zult gij van de vijanden niet gekwetst of beschadigd worden. Verg. Ps. 27:5, en Ps. 32:6,7.

Ps 27.5 32.6,7
Copyright information for DutKant