Deuteronomy 4:34
39) verzoekingen, Door welke Farao verzocht werd of hij Isral zou laten trekken, en Isral, of zij hun God zouden vertrouwen. Zie van het woord verzoeken Gen. 21:1. Ge 21.1 40) strijd, Zo tegen Farao, dien God met zijn ganse heirleger in de Rode zee gestort en verdelgd heeft, als tegen Sihon en Og, de koningen der Amorieten. 41) verschrikkingen; Die eerst over de Egyptenaars en daarna over andere volken gekomen zijn. Zie Exod. 23:27, en boven, Deut. 2:25, en onder, Deut. 34:12. Anders, verschrikkelijkheden; dat is, schrikkelijke daden. Ex 23.27 De 2.25 34.12
Copyright information for
DutKant