Deuteronomy 4:7

4) nabij zijn als de HEERE,

Dat is Goddelijke genadige tegenwoordigheid alzo bewijzende met allerlei zegeningen en bijzonder met zeer wonderlijke, gerede en krachtige hulp in noden en zwarigheden.

5) zo dikwijls als wij Hem aanroepen?

Hebreeuws, in al ons roepen tot hem; dat is zo dikwijls wij hem aanroepen: of, in alles, waarom wij hem aanroepen.

Psalms 147:19

31) Hij maakt

De zin is: Een ieder kan uit de bovenverhaalde werken wel afnemen hoe groot de macht Gods is; maar Hij doet zijne kerk nog veel grotere genade, haar gevende zijne wet en heilige geboden, om haar leven naar dezelve aan te stellen.

32) Jakob Zijn

32) Isra‰l Zijn

Deze beide woorden betekenen het Joodse volk.

Galatians 3:22

96) Maar

Dat is, dit is een bewijs, dat de wet niet kan levend maken of rechtvaardigen, omdat niemand de wet volmaakt onderhoudt, maar alle mensen daardoor overtuigd worden van zonde.

97) de Schrift heeft

Dat is, de geschreven wet, en de profeten als uitleggers derzelve.

98) onder de zonde

Ene gelijkenis, genomen van misdadigers, die in den kerker gesloten worden om bewaard te worden tot de straf. Zie dergelijke Rom. 11:32.

Ro 11.32

99) opdat de belofte

Dat is, de beloofde zegening en erfenis.

100) uit het geloof

Dat is, door het geloof in Christus, als door een werktuig, waarmede de beloofde zegening aangenomen wordt.

101) aan de gelovigen

Grieks den gelovenden; namelijk in Christus, en niet den werkenden, dat is, die door de werken der wet de gerechtigheid zoeken; Joh. 3:16; Rom. 3:22, en Rom. 4:4,5.

Joh 3.16 Ro 3.22 4.4,5

102) zou gegeven worden.

Namelijk van God, uit genade, omniet.

Ephesians 2:14

41) onze vrede,

Dat is, oorsprong en oorzaak van onzen vrede, zo tussen God en de mensen, als tussen de mensen zelf, namelijk Joden en heidenen.

42) deze beiden

Dat is, Joden en heidenen.

43) des afscheidsels

Of des tuins; namelijk die de Joden van de heidenen scheidde en afschutte, gelijk een muur twee huizen of plaatsen pleegt van elkander te scheiden. Waardoor de wet der ceremoni‰n verstaan wordt, die dit onderscheid tussen Joden en heidenen maakte. En Paulus schijnt hier ook te zien op het scheuren van het voorhangsel des tempels, dat scheurde toen Christus leed; Matth. 27:51; Luk. 23:45.

Mt 27.51 Lu 23.45
Copyright information for DutKant