Deuteronomy 6:14

Deuteronomy 31:16

17) slapen met uw vaderen;

Of, nederliggen; te weten, om te slapen; dat is, gij zult sterven. Alzo wordt de dood een slaap genoemd, omdat de lichamen rusten tot den tijd der opwekking; Ps. 13:4, en Ps. 76:6; Dan. 12:2; Joh. 11:11; 1 Thess. 4:13,14,15; 2 Petr. 3:4.

Ps 13.3 76.5 Da 12.2 Joh 11.11 1Th 4.13,14,15 2Pe 3.4

18) nahoereren de goden

Zie Exod. 34:15, en Lev. 20:5.

Ex 34.15 Le 20.5

19) der vreemden van dat land,

Hebreeuws, des vreemden van dat land; dat is, der Kana„nieten, die van God en zijn volk vervreemd waren, dienende vreemde goden.

20) hetzelve;

Versta, het land, of de vreemde Kana„nietische inwoners van hetzelve.

21) hetzelve gemaakt heb.

Te weten, volk; en zo in het volgende doorgaans, hoewel het getal van enen en velen onder elkander vermengd is.

Deuteronomy 32:12

23) hem de HEERE alleen,

Isra‰l, of Jakob.

Joshua 23:16

Joshua 24:20

Judges 10:13

17) zal Ik u niet meer verlossen.

Hebreeuws, Ik zal niet toedoen of voortgaan om ulieden te verlossen. Dit dreigt de Heere onder conditie indien zij zich niet van harte bekeerden, verlatende alle afgoderij en den waren God alleen dienende, gelijk het volgende uitwijst.

Psalms 81:9

26) Mijn volk,

Dit zijn de woorden met welke God zijn volk aanspreekt in het geven zijner wet.

27) Ik zal

Dat is, Ik zal u tot getuige nemen. Of, Ik zal u betuigen en te kennen geven wat mijn wil is en wat gij doen zult.

28) of gij

Versta hierbij: Hoe gelukkig zoudt gij zijn? Zie Exod. 15:26; Deut. 32:29.

Ex 15.26 De 32.29
Copyright information for DutKant