Deuteronomy 8:11-12

17) geboden,

Zie boven, Deut. 5:31.

De 5.31

Isaiah 2:6

19) Maar Gij

Hier wendt zich de profeet tot God, en hij doet een weeklacht over de Joden, die van God verstoten waren. De zin is: Maar waarom vermaan ik mijne landslieden tot het geloof aan Christus, dewijl het toch tevergeefs is; want, o Heere, Gij hebt besloten hen te verstoten.

20) Uw volk,

Te weten een deel uws volks; want de verharding is voor een deel over Isra‰l gekomen, zegt de apostel, Rom. 11:25.

Ro 11.25

21) meer dan

Of, van oosten, dat is, der volken, die tegen het oosten of den opgang der zon wonen; verstaande de Chalde‰n, Syri‰rs, Mesopotami‰rs en andere Oosterse nati‰n, die tot bijgeloof, toverij en waarzegging zeer geneigd waren.

22) guichelaars

Zie de aantekening Lev. 19:26, en 2 Kon. 21:6.

Le 19.26 2Ki 21.6

23) en aan de kinderen

Dat is, aan de vreemdelingen, aan hunne zeden en manieren. Enigen verstaan dit gesproken te zijn van de huwelijken harer dochters aan de vreemde nati‰n, die verboden waren. Zie Deut. 7:1,2,3.

De 7.1,2,3

24) tonen

Het Hebreeuwse woord betekent zoveel als met handgebaar, of als met in de hand te kloppen, een welgevallen of behagen te tonen of te doen blijken.

Isaiah 2:8

26) met afgoden;

Hebreeuws, met ijdelheden, of nietigheden. Aldus worden de afgoden genoemd; 1 Cor. 8:4. Zie Jes. 44:10, en de aantekening Lev. 19:4.

1Co 8.4 Isa 44.10 Le 19.4

27) voor het werk

Dat is, voor de afgoden, die zij zelf gemaakt hebben.

Isaiah 2:19

45) zij

Te weten de afgodendienaars. Zie Hos. 10:8; Luk. 23:30; Openb. 6:16, en Openb. 9:6.

Ho 10.8 Lu 23.30 Re 6.16 9.6

46) in de spelonken

Te weten uit vrees en schrik zich verbergende voor het aangezicht des Heeren.

47) in de holen

Te weten in de holligheden, kloven en reten.

48) de aarde

Of, het land te verbreken; te weten het aardrijk zelf, alsook de inwoners van hetzelve. En versta dit, eerst van het Joodse land en de inwoners van hetzelve, en wijders van de oordelen van den Messias in de ganse wereld, en alzo Jes. 2:21.

Isa 2.21

Isaiah 8:19

70) Wanneer

Dit zijn nog de woorden Gods tot Jesaja en tot de godvrezende Joden.

71) zij dan

Te weten, de ongelovige Joden, of Jeruzalemmers.

72) tot ulieden

Te weten tot u, Jesaja en tot andere godzaligen, die in den waren God geloven.

73) Vraagt

Te weten, hoe gij en wij van de vijanden zullen verlost worden. Zie van de waarzeggers Lev. 19:31, en Lev. 20:6.

Le 19.31 20.6

74) piepen,

Of, kirren.

75) binnensmonds

Of, popelen; dat is, die hunne voorzeggingen met een duistere, onverstaanbare stem voortbrengen.

76) Zal men

De zin is: Zullen zij, die leven, voor zichzelven den doden vragen, gelijk Saul gedaan heeft, 1 Sam. 18:11? Hij wil zeggen dat zulks den kinderen Gods geenszins betaamt. Anders aldus: Vraagt niet een volk zijnen goden? voor de levenden de doden? verstaande dat het zij ene bestraffing van de ongerijmdheid der afgodendienaars, die den doden afgoden vragen tot voordeel van de levenden.

1Sa 18.11
Copyright information for DutKant