Ecclesiastes 2:14

38) De ogen

Dat is, de wijze is welbedacht, en hij gaat voorzichtig in al zijn handel; maar een dwaas mens is onbedachtzaam en onvoorzichtig in al hetgeen hij te doen heeft. Zie onder Pred. 8:1, en Spreuk. 17:24.

Ec 8.1 Pr 17.24

39) wandelt

Dat is, hij weet niet hoe hij zijne zaken zal aanstellen.

40) dat enerlei

Te weten, zoveel aangaat hetgeen dat hun overkomt in dit tegenwoordige leven, gelijk daar zijn verscheidene ellendigheden, krankheden en smarten des lichaams, alsook de dood zelf. Verg. hiermede Ps. 49:11.

Ps 49.10

41) hun allen bejegent

Dat is, hun beiden, zowel den wijzen als den dwazen.

Isaiah 9:2

6) Gij hebt

Dit wordt gesproken tot God, aangaande het volk der Joden of Isra‰lieten.

7) [maar]

Anders: en Gij hebt hun de blijdschap groot gemaakt, of: hebt Gij niet de blijdschap groot gemaakt? Naar de eerste overzetting is dit de zin: De Isra‰lieten hebben zich wel meermalen verblijd vanwege de treffelijke weldaden en verlossingen, die zij van uwe hand, o Heere, verkregen hebben, maar dat alles is klein ten aanzien van de overgrote, zo lichamelijke als geestelijke weldaden, die zij van U, Heere God, nog verwachtende zijn. Naar de andere overzetting is dit de zin: Heere, Gij hebt de blijdschap des volks groot gemaakt [sprekende van den stand der kerk van het Nieuwe Testament] doordien zij [bestaande uit Isra‰lieten en heidenen] met elkander eenparig U zullen loven vanwege de grote weldaden, hun in Christus bewezen.

8) blijde wezen

Te weten als zij U zullen danken voor uwe genade en weldaden; namelijk als zij Christus zullen horen prediken en zijne wonderwerken zien zullen.

9) voor Uw aangezicht,

Dit schijnt te betekenen de geestelijke blijdschap des harten, hetwelk alleen voor God openstaat. Of, voor uw aangezicht; dat is, voor U nederbukkende, als zij U komen dankzeggen.

Romans 2:19

Ephesians 5:8

9) duisternis,

Dat is, duister of onwetend van verstand, om het goede van het kwade behoorlijk te onderscheiden. Zie Ef. 4:18.

Eph 4.18

10) licht in den Heere;

Dat is, door Gods Geest verlicht, om het goede van het kwade te onderscheiden, en anderen met een goed voorbeeld als lichten voor te gaan.

11) kinderen des lichts.

Dat is, die het licht van het Evangelie deelachtig zijt, en daarvan belijdenis doet, en u daarvan noemt en roemt, gelijk kinderen van hunnen vader, 1 Thess. 5:5.

1Th 5.5

Ephesians 5:11

14) onvruchtbare

Dat is, die niet alleen geen goede vruchten, maar niets dan kwade vruchten voortbrengen.

15) bestraft

Namelijk altijd door uw Christelijken wandel, en door Gods Woord, wanneer zulks met vruccht kan geschieden. Zie 1 Cor. 14:24. Anders zegt ook Christus dat zulke paarlen voor varkens niet moeten gestrooid worden; Matth. 7:6.

1Co 14.24 Mt 7.6
Copyright information for DutKant