Ecclesiastes 6:2-3

1) voor zijn ziel

Dat is, van al wat zijn hart begeert.

2) God geeft

Dat is, God geeft hem niet, dat hij het vrijmoedig en vredig geniet, dewijl Hij hem uit deze wereld haalt eer hij verkregen heeft het genoegen, dat hij zichzelven ingebeeld had. Of, dewijl hij bij levenden lijve uit het bezit zijner goederen gestoten wordt, en zien moet dat een vreemde zijne goederen bezit. Of, al leeft hij lang en behoudt zijne goederen, dat hij het hart niet heeft om de goederen met geneugte te gebruiken of te genieten. Verg. boven Pred. 5:18.

Ec 5.19

3) een vreemd man

Hij zij dan een vijand, die ze met geweld hem ontneemt, of een verre bloedverwant; of iemand anders, die hem niet bestaat.

4) die opeet.

Te weten rijkdom.

5) honderd [kinderen]

Dat is, vele, een zeker getal voor een onzeker.

6) het goed,

Zie Job 21. 13.

Job 21.13

7) hij ook geen begrafenis had

Dat is, dat het zo met hem stond, dat hem geen eerlijke begrafenis mocht gebeuren; maar dat hij die tevoren in grote eer geleefd heeft onbegraven daarheen geworpen werd, gelijk Saul; 1 Sam. 31:8,9,10; Isebel, 2 Kon. 9:35; Jojakim, Jer. 22:19; en anderen meer.

1Sa 31.8,9,10 2Ki 9.35 Jer 22.19

8) ik zeg, dat een

Te weten naar het oordeel des vleses en in aanmerking van de uiterlijke toevallen; dewijl een misdracht of misval vrij is van al de ellenden, die zodanig een mens onderworpen is; zie Job 3:16.

Job 3.16
Copyright information for DutKant