Ephesians 1:4-6

8) uitverkoren heeft

Of, uitgelezen, namelijk uit den gemenen hoop der verdorven mensen. Zie Joh. 15:16,19; Rom. 8:29; 2 Thess. 2:13; 1 Petr. 1:1,2, enz.

Joh 15.16,19 Ro 8.29 2Th 2.13 1Pe 1.1,2

9) in Hem,

Namelijk Christus, als ons Hoofd, gelijk in Ef. 1:3 om ons het beeld Zijns Zoons gelijkvormig te maken, Joh. 17:6; Rom. 8:29. Of, door hem, Joh. 15:16,19.

Eph 1.3 Joh 17.6 Ro 8.29 Joh 15.16,19

10) voor de grondlegging

Dat is, van eeuwigheid, gelijk deze wijze van spreken alom genomen wordt. Zie Joh. 17:24; 1 Petr. 1:20. Zie ook Ps. 90:2; Spreuk. 8:23.

Joh 17.24 1Pe 1.20 Ps 90.2 Pr 8.23

11) heilig en

Hieronder wordt ook het ware geloof verstaan, hetwelk nimmermeer zonder heiligheid is, gelijk ook de heiligheid en liefde niet kan zijn zonder het ware geloof; want door het geloof worden onze harten gereinigd, Hand. 15:9; 1 Petr. 1:22. En dat wij ook uit genade in Christus tot het geloof verkoren zijn, blijkt Hand. 13:48; Rom. 8:30; 2 Tim. 1:9; Jak. 2:5.

Ac 15.9 1Pe 1.22 Ac 13.48 Ro 8.30 2Ti 1.9 Jas 2.5

12) onberispelijk

Dat is, niet alleen voor de mensen, gelijk de geveinsden somwijlen voor enen tijd ook zijn, maar oprecht als in Gods tegenwoordigheid. Zie Gen. 17:1; Luk. 1:6. En is deze heiligheid en onberispelijkheid in dit leven wel oprecht, en door de kracht van Gods Geest begonnen, maar zal in het toekomende leven eerst in alle delen volmaakt worden. Zie 1 Cor. 13:9; Ef. 5:27; Filipp. 3:12, enz. Doch is deze onvolkomen heiligheid en onberispelijkheid in Christus Jezus ook in dit leven God behagelijk, en als volkomen van Hem aangenomen, omdat Hij onze gebreken door het geloof in Christus vergeeft en in Christus overziet, Col. 2:10; Hebr. 13:21; 1 Petr. 2:5, enz.

Ge 17.1 Lu 1.6 1Co 13.9 Eph 5.27 Php 3.12 Col 2.10 Heb 13.21 1Pe 2.5

13) in de liefde;

Dit verstaan sommigen van de liefde waarmede ons God liefgehadheeft, en voegen het bij het voorgaande woord uitverkoren. Doch het kan bekwamelijk bij de naaste woorden heilig en onstraffelijk gevoegd worden, en verstaan van onze liefde jegens God en de naasten waarin zich deze heiligheid voornamelijk openbaart. Zie 1 Cor. 13:1, enz.; Gal. 5:6.

1Co 13.1 Ga 5.6
14) te voren

Namelijk van eeuwigheid, gelijk in het Ef. 1:4. En hier wordt ten aanzien van ons het opperste einde van onze verkiezing tot heerlijkheid nader uitgedrukt; namelijk onze aanneming tot kinderen en erfgenamen Gods, en mede‰rfgenamen van Christus, waarvan wij hier wel de beginselen en verwachting hebben, Joh. 1:12; Rom. 8:15; maar de volle bezitting van dit kindschap en deze erfenis zullen wij hiernamaals eerst ontvangen. Zie Rom. 8:23; Gal. 4:5; Hebr. 9:15; 1 Joh. 3:2.

Eph 1.4 Joh 1.12 Ro 8.15,23 Ga 4.5 Heb 9.15 1Jo 3.2

15) in Zichzelven,

Of, tot Zichzelven, dat is, tot Zijne eer, om Zijns zelfs wil, voor Zichzelven, aan Zichzelven. Want God de Vader heeft ons in Christus tot Zijne kinderen en erfgenamen verordineerd; Rom. 8:17.

Ro 8.17

16) naar het welbehagen

Dat is, niet uit enige van onze verdienste of waardigheid, maar alleen naar Zijn onverdiende gunst, genade en believen. Zie Rom. 9:11,12,15,16, en Rom. 11:6; 2 Tim. 1:9; gelijk in Ef. 1:6 ook verklaard wordt.

Ro 9.11,12,15,16 11.6 2Ti 1.9 Eph 1.6
17) Tot prijs der

Dat is, opdat deze Zijn heerlijke genade door ons geloofd en geprezen worde; hetwelk is het opperste einde van deze eeuwige en genadige verkiezing Gods, Rom. 9:23.

Ro 9.23

18) begenadigd heeft

Of, aangenaam heeft gemaakt, namelijk voor hem, gelijk dit woord, Luk. 1:28, van de maagd Maria ook gebruikt wordt.

Lu 1.28

19) Geliefde;

Namelijk Christus, zijn geliefden Zoon; Matth. 3:17.

Mt 3.17
Copyright information for DutKant