Ephesians 1:5

14) te voren

Namelijk van eeuwigheid, gelijk in het Ef. 1:4. En hier wordt ten aanzien van ons het opperste einde van onze verkiezing tot heerlijkheid nader uitgedrukt; namelijk onze aanneming tot kinderen en erfgenamen Gods, en mede‰rfgenamen van Christus, waarvan wij hier wel de beginselen en verwachting hebben, Joh. 1:12; Rom. 8:15; maar de volle bezitting van dit kindschap en deze erfenis zullen wij hiernamaals eerst ontvangen. Zie Rom. 8:23; Gal. 4:5; Hebr. 9:15; 1 Joh. 3:2.

Eph 1.4 Joh 1.12 Ro 8.15,23 Ga 4.5 Heb 9.15 1Jo 3.2

15) in Zichzelven,

Of, tot Zichzelven, dat is, tot Zijne eer, om Zijns zelfs wil, voor Zichzelven, aan Zichzelven. Want God de Vader heeft ons in Christus tot Zijne kinderen en erfgenamen verordineerd; Rom. 8:17.

Ro 8.17

16) naar het welbehagen

Dat is, niet uit enige van onze verdienste of waardigheid, maar alleen naar Zijn onverdiende gunst, genade en believen. Zie Rom. 9:11,12,15,16, en Rom. 11:6; 2 Tim. 1:9; gelijk in Ef. 1:6 ook verklaard wordt.

Ro 9.11,12,15,16 11.6 2Ti 1.9 Eph 1.6

Ephesians 1:9

28) de verborgenheid

Dat is, den heimenlijken raad Gods van onze verlossing door Christus, die geen mens van nature bekend is; gelijk ook een deel daarvan is hetgeen in Ef. 1:10 wordt verhaald. Zie 1 Cor. 2:8; Ef. 3:9; Col. 1:26; 1 Tim. 3:16, enz.

Eph 1.10 1Co 2.8 Eph 3.9 Col 1.26 1Ti 3.16

29) voorgenomen had

Of, voorgesteld; dat is, zonder daartoe door iets buiten Hem bewogen te zijn, of iets in de mensen te hebben voorzien, dat Hem daartoe zou hebben kunnen bewegen, maar heeft dezen raad alleen genomen uit Zijn eigene wijsheid, genade en barmhartigheid; Rom. 11:34,35,36.

Ro 11.34,35,36

Ephesians 1:11

34) In Hem,

Namelijk Christus, als ons Hoofd, gelijk tevoren verklaard is.

35) wij ook een

Namelijk die uit de Joden tot Christus bekeerd zijn, gelijk ook in Ef. 1:12 verklaard wordt.

Eph 1.12

36) erfdeel geworden

Of, een lot verkregen hebben, namelijk des Heeren in zijne gemeente. En hier schijnt de apostel te zien op de uitdeling van de erve van het land Kana„n door het lot onder de twaalf stammen Isra‰ls, die een schaduw was en voorbeeld van deze eeuwige erve door onzen rechten Jozua verkregen. Zie Num. 26:55, enz. en Num. 33:53; Joz. 13:6.

Nu 26.55 33.53 Jos 13.6

37) die te voren

Dat is, niet alle die het vleselijk zaad Abrahams waren, maar de kinderen der belofte, Rom. 9:8, en die Hij tevoren uit genade had verkoren onder dit volk; Rom. 11:2,5,6,7.

Ro 9.8 11.2,5,6,7

38) naar het voornemen

Dat is, niet om enige waardigheid in ons, of om enige onzer werken, maar uit enkele genade, 2 Tim. 1:9. Dit doet de apostel daarbij, opdat de gelovigen uit de Joden niet zouden menen dat het in hen had geweest, meer dan in de heidenen, waarom zij deze verordinering of voorbeschikking tot deze erve waardig waren. Zie Rom. 8:29, enz.

2Ti 1.9 Ro 8.29

39) alle dingen werkt

Namelijk die de zaligheid van Joden of heidenen aangaan, van welke hij hier spreekt. Zie Filipp. 2:13. Hoewel het ook in het algemeen waar is van alle andere dingen; Ps. 115:3.

Php 2.13 Ps 115.3

Ephesians 2:8

24) uit genade zijt

Of, door de genade, namelijk van God in Christus, gelijk in Ef. 2:7 is verklaard.

Eph 2.7

25) zalig geworden

Dat is, van de zonde en de straf der zonde verlost, en tot erfgenaam der eeuwige zaligheid gesteld.

26) door het geloof;

Namelijk waardoor deze genade Gods in Christus van ons wordt aangenomen en ons toege‰igend; Joh. 1:12; Rom. 3:24,25.

Joh 1.12 Ro 3.24,25

27) dat niet uit u,

Namelijk dat is niet uit u, dat gij gelooft. Want anders zou de apostel ‚‚n ding tweemaal zeggen, en niet alleen de zaligheid zelve, maar ook het geloof is ene gave Gods. Zie Filipp. 1:29; 2 Tim. 1:9, enz.

Php 1.29 2Ti 1.9

2 Timothy 1:9

27) zalig gemaakt, en

Namelijk door Zijnen Zoon Jezus Christus.

28) geroepen

Namelijk uiterlijk door de prediking des Evangelies, en inwendig door de krachtige werking Zijns Geestes.

29) met een heilige roeping;

Dat is, die in zichzelf heilig is, en die ons roept tot heiligheid; Luk. 1:75; Ef. 1:4; Col. 1:22.

Lu 1.75 Eph 1.4 Col 1.22

30) niet naar onze werken,

Namelijk die als een voorgaande of voorgeziene oorzaak deze roeping zouden verdienen, of God daartoe zouden hebben bewogen; zie Rom. 9:11; Ef. 2:9; Tit. 3:5.

Ro 9.11 Eph 2.9 Tit 3.5

31) maar naar Zijn eigen voornemen en

Dat is, naar dat het hem beliefd en behaagd heeft van eeuwigheid, bij zichzelf, over ons te besluiten; zie Rom. 8:28, en Rom. 9:11; Ef. 1:11, en Ef. 3:11.

Ro 8.28 9.11 Eph 1.11 3.11

32) genade,

Dat is, genadig voornemen, welks enige en eerste bewegende oorzaak is de onverdiende genade en barmhartigheid Gods; Rom. 6:23, en Rom. 11:5,6; Gal. 1:15; Ef. 1:6; Tit. 3:7.

Ro 6.23 11.5,6 Ga 1.15 Eph 1.6 Tit 3.7

33) die ons gegeven is

Dat is, die God in Zijn raad voorgenomen en besloten heeft ons te geven. Zie dergelijke Joh. 17:24; want deze genade is ons metterdaad niet van eeuwigheid, maar in der tijd gegeven, wanneer wij geroepen worden; maar wordt zo gezegd, omdat deze werkelijke schenking geschiedt, naar dat eeuwig voornemen Gods, hetwelk zo vast is alsof het reeds volbracht ware.

Joh 17.24

34) in Christus Jezus,

Dat is, om derzelver vruchten door Jezus Christus te verkrijgen. Zie verder Ef. 1:4.

Eph 1.4

35) voor de tijden der eeuwen;

Dat is, van eeuwigheid, of, gelijk hij elders spreekt, voor de grondlegging der wereld; Ef. 1:4.

Eph 1.4
Copyright information for DutKant