Ephesians 3:6

13) medeerfgenamen,

Dit woord mede ziet hier op de Joden, die in Christus hebben geloofd, met welke de gelovige heidenen, zonder andere uiterlijke gemeenschap met de Joden in hunne ceremoni‰n te moeten houden, erfgenamen zijn der zaligheid, en van hetzelfde lichaam der gemeente van Christus en deelgenoten derzelfde beloften van de vergeving der zonden, van den Geest der wedergeboorte en aanneming tot kinderen, enz., daar zij anders van tevoren vreemd waren, gelijk hiervoor Ef. 2:12 is betuigd.

Eph 2.12

Colossians 1:12

22) Dankende

Namelijk wij, van welken hij in Col. 1:9 gesproken heeft. En hier begint de apostel het tweede deel van dezen zendbrief, bestaande in de voorstelling van de leer der zaligheid en in de wederlegging der tegenstrijdige dwalingen.

Col 1.9

23) bekwaam gemaakt

Namelijk door Zijn woord en Geest.

24) deel [te hebben]

Of, deel te hebben in het lot; dat is, in het erfdeel lot te hebben, gelijk Hand. 26:18.

Ac 26.18

25) in het licht;

Dat is, in het rijk Zijner genade en heerlijkheid, hetwelk licht wordt genaamd vanwege de ware kennis Gods, die daarin heerst; en vanwege de eeuwige heerlijkheid en klaarheid in den hemel, die daarop volgt, gesteld tegen het rijk der duisternis, waarvan in Col. 1:13 wordt gesproken.

Col 1.13

Colossians 3:11

25) Waarin

Dat is, in welken stand de wedergeboorte, ten tijde des Nieuwen Testaments.

26) niet is Griek

Dat is, voor God niet aangezien of geacht wordt opp Grieks en Jood, enz., gelijk Gal. 3:28.

Ga 3.28

27) Scyth,

Dit woord doet de apostel daarbij, omdat deze onder de volken, die van de Grieken barbaren genoemd werden, wel de grofste en wreedste gehouden werden, gelijk nu nog de Tartaren, van hen afkomstig.

28) Christus is

Dat is, Christus door het geloof maakt alleen den mens, wie hij ook zij, aangenaam voor God, en de mens, van welken staat hij ook zij, vindt in Hem alleen alles ter zaligheid nodig. Zie Hand. 4:12; 1 Cor. 1:30.

Ac 4.12 1Co 1.30

Revelation of John 7:9-10

12) Na dezen zag ik, en ziet,

Gelijk de voorgaande tekening der honderd vier en veertig duizend is geschied op aarde, ten tijde van den antichrist, toen de Kerk van Christus nog onder Hem schuilde en vervolgd werd, alzo is dit ontelbaar getal uit alle volken in den hemel gezien, voor den troon Gods, waar zij uit alle gewesten en tijden zijn vergaderd. Anderen nemen dit ontelbaar getal voor degenen, die na het begin van den val van den antichrist in de openbare gemeenten door alle landen zijn vergaderd, en nog dagelijks vergaderd worden. Want deze tekening, pleegt in de verdrukte en schuilende, niet in de openbare en vrije Kerken te geschieden, gelijk de plaats Ezech. 9:4 ook medebrengt. Zie ook Openb. 14:1.

Eze 9.4 Re 14.1

13) talen, staande voor den troon,

Grieks tongen.

14) palm[takken waren]

Namelijk tot een teken van overwinning.

15) zij onzen God, Die op

Namelijk alleen toe te schrijven; dat is, wij hebben die verkregen niet door onze eigen kracht, werken of waardigheid, maar door enkel genade Gods en de verdiensten van Jezus Christus onze Zaligmaker. Zie Ef. 2:8,9,10; Openb. 19:1.

Eph 2.8,9,10 Re 19.1
Copyright information for DutKant