‏ Exodus 14:14

16) gij zult stil zijn.

Alsof hij zeggen wilde: Gijlieden zult niets er toe doen, noch met woorden, noch met werken, de Heere zal voor u vechten. Of, weest gijlieden maar stil, houdt op van murmureren tegen God en mij.

‏ Judges 16:2

5) Toen werd den Gazieten gezegd:

Hebreeuws, den Gazieten zeggende; welke afgebroken rede aldus wordt aangevuld, [toen werd] den Gazieten [aangezegd] mits te zeggen; of, [men gaf het] den Gazieten [te kennen], zeggende. Dit beduidt, naar sommiger gevoelen, dat zij terstond gewaarschuwd zijn van Simsons aankomst, om deze occasie geenszins te verliezen.

6) rondom,

De een den ander aanzeggende dat men met algemene hand moest op zijn en op Simson loeren, opdat hij nu niet ontkwam.

7) hielden zich den gansen nacht stil,

Hebreeuws, zij zwegen; dat is, zij hielden zich stil, en deden niets. Zie onder, Richt. 18:19, en 1 Kon. 22:3.

Jud 18.19 1Ki 22.3

8) Tot aan het morgenlicht,

Versta hierop, laat ons stil zijn totdat het licht wordt.

‏ 1 Kings 22:3

4) knechten zeide:

Zie Gen. 20:8.

Ge 20.8

5) Ramoth

Zie van deze stad Deut. 4:43, en boven, 1 Kon. 4:13.

De 4.43 1Ki 4.13

6) onze is?

Want deze stad behoorde tot het land der Isra‰lieten, zijnde gelegen in den stam van Gad, en Benhadad, wiens vader haar den Isra‰lieten afgenomen had, had ze beloofd hun weder te geven; boven, 1 Kon. 20:34.

1Ki 20.34

7) zijn stil,

Hebreeuws, zwijgen; doch het Hebreeuwse woord betekent nalating, niet allen van spreken, maar ook van iets te doen, gelijk Exod. 14:14; Richt. 18:9; Jes. 64:12.

Ex 14.14 Jud 18.9 Isa 64.12

‏ Psalms 28:1

1) houd

Of, zwijg niet, wees niet stil van mij; versta, U of uwe oren van mij afwendende, van mij aflatende, zonder te spreken of mij te antwoorden, en met de daad te bewijzen dat Gij mij verhoort. Verg. deze manier van spreken met 1 Kon. 22:3; 1 Sam. 7:8; Job 13:13, menselijk van God gesproken, die gezegd wordt zich als doof te houden en te zwijgen en niet te antwoorden, als Hij met dadelijke hulp nog niet betoont dat Hij de gebeden der zijnen verhoord heeft. Anders, houd U niet als doof tegen mij en zo terstond, tegen mij stil houdt, enz. Verg. Job 13:13, met de aantekening.

1Ki 22.3 1Sa 7.8 Job 13.13,13

2) kuil

Dat is, in het graf, gelijk doden. Of, gelijk verbijsterde beesten en mensen ergens in een kuil of groef vallen en omkomen.

Copyright information for DutKant