Exodus 15:7

8) door Uw grote hoogheid hebt Gij,

Hebreeuws, door de grootheid uwer hoogheid.

9) die tegen U opstonden,

Dat is, die tegen uw volk opstonden; want al wat tegen Gods volk gedaan wordt, rekent God alsof het hemzelven gedaan ware. Zie Zach. 2:8; Matth. 25:45; Hand. 9:4.

Zec 2.8 Mt 25.45 Ac 9.4

10) die hen verteerd heeft als een stoppel.

Dit is een afgebroken reden, die volkomenlijk aldus wordt uitgesproken: die hen verslonden heeft, gelijk de stoppels door het vuur verslonden worden.

Job 20:23

44) zij [wat]

Dat is, genomen, dat er enige voorraad der spijs en drank zij om hem te verzadigen.

45) regenen

Te weten, zijn plagen en rechtvaardige straffen. Vergelijk Ps. 11:6.

Ps 11.6

46) op zijn spijze.

Te weten, dat zij hem niet bekome. Anders, als hij eer. Vergelijk Num. 11:33.

Nu 11.33

Psalms 78:49

51) hittigheid

Dat is, zeer heftige en zware plagen en straffen, voortkomende uit zijn toorn. Zie Job 21:30; en zie Ezech. 7:3, met de aantekening.

Job 21.30 Eze 7.3

52) boden

Hierdoor verstaan sommigen verdervende engelen; anderen Mozes en A„ron, door wie God Farao deze plagen liet aanzeggen.

53) veel

Hebr. der kwaden; dat is, van veel kwaads of ongeluk.

Copyright information for DutKant