Exodus 16:1-14

1) van Elim gereisd waren,

V¢¢r zij van Elim optrokken, waren zij weder bij de Rode zee geweest, welke reis Mozes hier niet beschrijft, maar hij verhaalt ze Num. 33:10,11.

Nu 33.10,11

2) Sin,

De naam van een woestijn in Steenachtig Arabi‰, waar de achtste legerplaats der Isra‰lieten geweest is; Num. 33:10,11.

Nu 33.10,11

3) Sinai,

Deze berg wordt anders genoemd Horeb, op welken Mozes de wet ontvangen heeft.

4) Och,

Hebreeuws, wie zal geven, enz; vergelijk Deut. 5:29.

De 5.29
5) Ik zal

Dat is, Ik zal he tspoedig laten regenen, dat is, in de gedaante van een regen uit den hemel laten vallen.

6) brood uit den hemel regenen;

Dat is, manna, waarvan de Isra‰lieten brood maakten.

7) dagmaat op haar dag;

Hebreeuws, woord, of ding; hier betekent het zoveel brood als een mens iederen dag tot zijn nooddruft behoeft.

8) op den zesden dag,

Te weten, daags v¢¢r den sabbat, alsdan moesten de Isra‰lieten hun spijs bereiden, die zij op den sabbat eten zouden, want dan mocht men geen arbeid doen, ja zelfs geen vuur aansteken, gelijk te zien is Exod. 35:3.

Ex 35.3

9) dat zal dubbel zijn

Zie onder, Exod. 16:22.

Ex 16.22

10) dagelijks zullen verzamelen.

Hebreeuws, dag dag, gelijk Gen. 39:10.

Ge 39.10
Toen zeiden Mozes en Aaron tot al de kinderen Israels:

11) Aan den avond,

Zie Exod. 16:13.

Ex 16.13

12) de HEERE uit Egypteland uitgeleid heeft;

Niet wij, als uit onszelven, gelijk het volk hun verweet, Exod. 16:3.

Ex 16.3
13) tegen ons,

Hij wil zeggen, niet tegen ons alleen; of, niet zozeer tegen ons, als wel tegen den HEERE. Zie ook dergelijke manier van spreken, Gen. 32:28, en 1 Sam. 8:7; Joh. 12:44.

Ge 32.28 1Sa 8.7 Joh 12.44
14) Nadert voor het aangezicht des HEEREN,

Dat is, vergadert voor de wolkkolom, in en door welke God de Heere zijn heerlijke tegenwoordigheid openbaarde, Exod. 16:10.

Ex 16.10
15) Tussen de twee avonden zult gij vlees eten,

Zie Exod. 12:6.

Ex 12.6

16) gij zult weten, dat Ik de HEERE uw God ben.

Te weten, inderdaad zulks bevindende en beproevende.

17) aan den avond,

Te weten, aan den avond van dien dag.

18) kwakkelen opkwamen,

Hebreeuws, de kwakkel; alzo Exod. 8:6 vors, voor vorsen.

Ex 8.6

19) lag de dauw rondom het leger.

Hebreeuws, er was een ligging van dauw.

20) opgevaren was,

Te weten, in de lucht, verdwijnende door de hitte er zon. Het manna was bedekt en verborgen onder den dauw, die opwaarts trok met den opgang der zon. Zie Num. 11:9.

Nu 11.9

21) over de woestijn

Hebreeuws, op het aangezicht der woestijn.

22) klein rond ding,

Hebreeuws, dun.

Psalms 78:24-25

16) man om

Zie Exod. 16:15.

Ex 16.15

17) hemels

Dat uit de lucht nederviel en als koren kon gemalen worden en voor koren strekken. Zie Num. 11:8.

Nu 11.8
18) machtigen;

Dat is,der engelen, alzo genoemd vanwege de macht en kracht, die zij van God ontvangen hebben om grote dingen in het werk te stellen, inzonderheid tot dienst zijner uitverkorenen. Zie Ps. 103:20; Hebr. 1:14. Het man wordt der engelen brood genoemd, omdat God het door hun dienst afzond, of uit den hemel [der engelen woonstede] gaf, of vanwege zijne uitnemendheid; gelijk tongen der engelen; dat is, allerlieflijkste, 1 Cor. 13:1.

Ps 103.20 Heb 1.14 1Co 13.1
Copyright information for DutKant