Exodus 20:5
9) hen dienen; Te weten, noch de afgoden zelf, noch ook Mij door dezelven, gelijk Exod. 32:4,6, door het gouden kalf, en daarna de tien stammen door de twee gouden kalven, 1 Kon. 12:28. Ex 32.4,6 1Ki 12.28 10) een ijverig God, God wordt genoemd een man zijns volks, Jer. 2:2; Hos. 2:19; afgoderij wordt hoerdom genoemd, Deut. 31:16; Richt. 2:17; Jer. 3:9,20; hierom wordt Gods toorn over deze zonde genoemd jaloezie. Jer 2.2 Ho 2.20 De 31.16 Jud 2.17 Jer 3.9,20 11) de kinderen, Dat is, nakomelingen; te weten, zodanigen, die de voetstappen van hun vaders navolgende, ook de zonde der afgoderij begaan. 12) aan het derde, en aan het vierde Hebreeuws, aan de derde en aan de vierde. 13) [lid] dergenen, Of, geslacht.
Copyright information for
DutKant