Exodus 23:10-11

18) rusten en stil liggen laten,

Dat is, onbebouwd laten; vergelijk Jer. 17:4.

Jer 17.4

19) dat de armen uws volks

Wel verstaande, met u en met de uwen, dewijl de vruchten niet door den arbeid van enigen mens, maar door Gods zonderlingen zegen, wassen zullen. Zie Lev. 25:6,7.

Le 25.6,7

20) eten,

Te weten, hetgeen in het zevende jaar vanzelf wast, Lev. 25:5,6.

Le 25.5,6

Leviticus 25:4

Deuteronomy 15:1-2

1) einde van zeven jaren

Dat is, in het laatste jaar van alle zeven jaren; want het zevende jaar was telkens een jaar der vrijlating. Vergelijk Exod. 21:2; Jer. 34:14. Alzo worden elders jaren en dagen gezegd vervuld te worden of vervuld te zijn, wanneer ze eerst aankomen of lopen. Zie Deut. 14:28: Joz. 3:2; Jer. 25:12; Luk. 2:21; Hand. 2:1.

Ex 21.2 Jer 34.14 De 14.28 Jos 3.2 Jer 25.12 Lu 2.21 Ac 2.1

2) vrijlating

Of, nalating. Het Hebreeuwse woord betekent beide; en beide moest men het zevende jaar doen: schulden nalaten, of niet inmane, en knechten en maagden vrijlaten, en het land niet bebouwen.

3) maken.

Dat is houden.

4) zaak der vrijlating,

Hebreeuws, het woord; dat is, het recht of de wijze. Vergelijk onder, Deut. 19:4.

De 19.4

5) schuldheer,

Hebreeuws, alle meester, of, heer der inmaning, of, van het geleende zijner hand; dat is, een ieder, die recht heeft om den schuldenaar te manen en zijn hand aan hem of het zijne te slaan. Anders, een ieder heer zal het geleende zijner hand vrijlaten, hetwelk hij van zijn naasten vorderen mocht.

6) dewijl men

Of, wanneer men den HEERE een vrijlating heeft uitgeroepen.

7) den HEERE een vrijlating heeft uitgeroepen.

Dat is, den Heere ter ere, die het alzo bevolen heeft. Anders, een nalating, of, vrijlating des HEEREN; dat is, die van den HEERE bevolen is.

Copyright information for DutKant