Exodus 24:16-17
29) hem zes dagen, Te weten, den Heere, of Mozes, of den berg. 30) Hij Mozes uit het midden der wolk. Te weten, Mozes alleen; zelfs was Jozua met Mozes niet toen de Heere met hem sprak. 31) een verterend vuur, Dit diende daartoe, om de overtreders van de wet schrik aan te jagen; Deut. 4:24. De 4.24 32) op het opperste diens bergs, Hebreeuws, op het hoofd. Exodus 40:34-35
11) Toen bedekte de wolk de tent der samenkomst; Hier wordt voltrokken hetgeen God de Heere beloofd heeft Exod. 25:8. Zie dergelijke 2 Kron. 5:14, en Ezech. 43:4,5. Ex 25.8 2Ch 5.14 Eze 43.4,5 Leviticus 9:23-24
29) zegenden het volk; Te weten, als dienaar Gods over zijne gemeente. Welke zegening openlijk geschiedde, met aanroeping des goddelijken naams, naar het voorschrift van Num. 6:24, enz. Zie ook daarvan Deut. 10:8. Nu 6.24 De 10.8 30) heerlijkheid des HEEREN verscheen al het volk. Zie Lev. 9:24, en boven, Lev. 9:6. Le 9.24,6 31) van het aangezicht des HEEREN, Dat is, van het heilige der heiligen, genoemd met den gehelen tabernakel Gods huis; 1 Sam. 3:15; 1 Kron. 6:31,32, waar de ark des verbonds was, een teken van Gods tegenwoordigheid; of versta dit van den hemel, die de woning des Heeren genoemd werd; Deut. 26:15; 2 Kron. 30:27; Jes. 63:15, vanwaar ten tijde van Elias het vuur over zijne offerande gevallen is; 1 Kon. 18:38. 1Sa 3.15 1Ch 6.31,32 De 26.15 2Ch 30.27 Isa 63.15 1Ki 18.38 32) zo juichten zij, Dat is, zij hebben een vreugdegeschrei, of vrolijk geroep gemaakt. 33) vielen op hun aangezichten. Tot een teken van ootmoedigen eerbied. Zie Gen. 17:3. Ge 17.3 Ezekiel 43:2
1) heerlijkheid des Gods van Isral Die tevoren uit den tempel was verhuisd; zie boven Ezech. 1:28, en Ezech. 10:4,18,19, met de aantekening, en vergelijk Mal. 3:1. Eze 1.28 10.4,18,19 Mal 3.1 2) stem was als het geruis Of, geluid, gedruis. 3) vele wateren, Of, grote; vergelijk boven Ezech. 1:24, waar de majesteit Gods, als een rechter, zich vertoonde, gelijk hier integendeel tot een teken van genade en weldadigheid, als die wederkwam om in zijn huis te wonen, en dat volkomenlijk te herstellen en te zegenen; zie het volgende. Eze 1.24 4) verlicht van Zijn heerlijkheid. Hebreeuws, gaf licht, of, blonk; vergelijk Openb. 18:1, en Openb. 21:23, en zie Jes. 60:19,20, enz.; Matth. 4:16; Hand. 13:47; 2 Cor. 3:18, en 2 Cor. 4:6, enz. Enigen verstaan dat het licht gesteld wordt tegen de wolk van het Oude Testament. Zie 1 Kon. 8:10,11,12. Re 18.1 21.23 Isa 60.19,20 Mt 4.16 Ac 13.47 2Co 3.18 4.6 1Ki 8.10,11,12
Copyright information for
DutKant