Exodus 29:7

7) de zalfolie nemen.

Waarvan gesproken wordt Exod. 30:23.

Ex 30.23

8) op zijn hoofd gieten;

Dat zij langs zijn baard nederdale; Ps. 133:2.

Ps 133.2

Exodus 29:29

32) heilige klederen nu,

Al wat tot den godsdienst gebruikt wordt, wordt heilig genoemd.

33) van zijn zonen

Versta, een van zijn zonen, te weten, die na hem hogepriester worden zal.

34) na hem zijn,

Dat is, na zijn dood.

35) hun hand in dezelve vulle.

Dat is, inwijde; gelijk Exod. 29:9,22.

Ex 29.9,22

Exodus 30:30

37) gij zult hen heiligen,

Te weten, door de zalving der heilige olie.

Exodus 40:15

4) tot een eeuwig priesterdom

Alzo namelijk, dat het niet nodig zou zijn de zalving te vernieuwen, als hun nakomelingen tot priesters gewijd zouden worden, want naderhand werden alleen de hogepriesters gezalfd.

Leviticus 10:7

21) niet uitgaan,

Versta dit van den tegenwoordigen tijd.

22) zalfolie des HEEREN is op u.

Zie boven, Lev. 8:2,30.

Le 8.2,30

Leviticus 21:10

16) hogepriester onder zijn broederen is,

Hebreeuws, grote priester; alzo 2 Kon. 12:10, en 2 Kon. 23:4.

2Ki 12.10 23.4

17) op wiens hoofd de zalfolie gegoten is,

Sommigen, deze woorden vergelijkende met Exod. 40:13,14,15, boven, Lev. 8:12,30; Ps. 133:2, beoordelen dat na de eerste inwijding van A„ron en zijne zonen, niemand meer van de priesters is gezalfd geweest dan de hogepriester alleen.

Ex 40.13,14,15 Le 8.12,30 Ps 133.2

18) hand men gevuld heeft,

Zie boven, Lev. 7:37.

Le 7.37

19) die klederen aan te trekken,

Zie van deze Exod. 28:4.

Ex 28.4

20) ontbloten,

Dat is, rouw dragen over een dode. Vergelijk boven, Lev. 10:6.

Le 10.6

Numbers 3:3

2) welker hand men

Dat is, die men gewijd had tot de bediening des priesterdoms. Zie de verklaring van deze manier van spreken Lev. 7:37, idem zie Exod. 28:41, en Exod. 29:9.

Le 7.37 Ex 28.41 29.9
Copyright information for DutKant