Exodus 30
1) des reukwerks maken; Om iederen dag reukwerk daarop aan te steken. Dit altaar stond in het voorste deel des tabernakels voor het voorhangsel. Het was wel eigenlijk tot het reukwerk gemaakt, doch somtijds werd daarop ook de verzoening met bloed gedaan, gelijk te zien is onder, Exod. 30:10, en Lev. 4:7. Ex 30.10 Le 4.7 2) met louter goud overtrekken, Het wordt Num. 4:11, genoemd het gouden altaar; maar Ezech. 41:22 het houten altaar. Nu 4.11 Eze 41.22 3) wanden rondom, Dat is, de zijden, want gelijk door het dak wordt verstaan het deksel of de bovenplank des altaars, waar men het reukwerk op zette, alzo moet men hier door de wanden verstaan de zijden des altaars. Gij zult ook twee gouden ringen daaraan maken, onder zijn krans; aan zijn twee zijden zult gij dezelve maken, aan zijn beide zijden; en zij zullen zijn tot 4) tot plaatsen voor de handbomen, Dat is, om de handbomen daarin te steken; te weten, wanneer de tabernakel zal verdragen of op een andere plaats zal gebracht worden; Num. 4:5,11,15. Nu 4.5,11,15 5) het daarmede drage. Te weten, het altaar. 6) den voorhang, Dit voorhangsel was een scheidsel, tussen de plaats, waar de priesters hun dienst deden, en het heilige der heiligen, waar de ark stond. die voor de ark der getuigenis zijn zal; voor het verzoendeksel, hetwelk zijn zal boven de getuigenis, waarheen Ik met u samenkomen zal. 7) aansteken welriekende specerijen; Hebreeuws, doen roken. 8) allen morgen, Hebreeuws, in den morgen in den morgen. lampen wel zal toegericht hebben, zal hij dezelve aansteken. En als Aaron de lampen aansteken zal, tussen de twee avonden, zal hij 9) dat aansteken; Te weten, het reukwerk. 10) reukwerk zijn, Of, rookwerk, roking. voor het aangezicht des HEEREN, bij uw geslachten. 11) vreemd reukwerk op hetzelve aansteken, Dat is, van elders gebracht, of anders toebereid, zoals Exod. 30:34,35,36 verordineerd wordt. Ex 30.34,35,36 12) brandoffer, Tot het brandoffer en spijsoffer was dit altaar verordineerd, waarvan Exod. 27:1, gesproken wordt. spijsoffer; gij zult ook geen drankoffer daarop gieten. Ex 27.1 13) eens in het jaar Te weten, op den tienden dag der zevende maand, die daarom genoemd werd de dag der verzoening; Lev. 23:27. Le 23.27 14) verzoening doen, Of, de verzoening doen. 15) zondoffers der verzoeningen; Dat is, des zondoffers, waardoor de verzoening gemaakt wordt. 16) som van de kinderen Israls opnemen zult, Hebreeuws, het hoofd. 17) naar de getelden [onder] hen, Dat is, naar degenen, die uit hen te tellen zullen zijn. 18) de verzoening Dat is, de prijs waarmede een iegelijk zijn leven redde. 19) zijner ziel Dat is, zijns levens, of, zijns persoons en zo in het volgende. 20) geven, Te weten, eens vooral, niet ieder jaar. gij hen tellen zult; opdat onder hen geen plage zij, als gij hen tellen zult. 21) die tot de getelden overgaat, Dat is, die overgaat van degenen, die geteld zullen worden, tot degenen die geteld zijn. 22) naar den sikkel des heiligdoms Zie van de waarde des sikkels Gen. 20:16. Ge 20.16 23) gera); Zie Lev. 27:25. sikkels is een hefoffer den HEERE. Le 27.25 24) van twintig jaren oud en daarboven, Hebreeuws, een zoon van twintig jaar; dat is, gaande in zijn twintigste jaar; hoe hoog het aantal mannen belopen heeft, zie Exod. 38:25,26. hefoffer des HEEREN geven. Ex 38.25,26 25) tot den dienst Of, tot het werk, of gereedschap. Zie onder, Exod. 38:27,28. Ex 38.27,28 26) een koperen wasvat maken, Dit werd gemaakt van de spiegels der vrouwen; Exod. 38:8. Ex 38.8 27) het altaar, Te weten, het altaar des brandoffers, waarvan Exod. 27: gesproken is. 28) opdat zij niet sterven; Dat is, opdat God hen niet dode, gelijk Hij de zonen van Aron gedood heeft; Lev. 10:1,2. Le 10.1,2 29) hem en zijn zaad, Te weten, Aron. 30) voornaamste specerijen, Hebreeuws, hoofdspecerijen; dat is, van de principaalste of beste, alzo ook Hoogl. 4:14; Ezech. 27:22. So 4.14 Eze 27.22 31) de zuiverste mirre, Hebreeuws, mirre des vrijdoms; dat is, die oprecht en onvervalst is, en vrij van alle onzuiverheid. Zij is een gom, vloeiende uit den mirreboom, de voortreffelijkste onder alle gomsoorten. 32) vijfhonderd [sikkels], Dat is, zoveel als vijf honderd sikkels wegen. 33) half zoveel, Hebreeuws, de helft daarvan; te weten, van vijf honderd sikkels. 33) half zoveel, Hebr. de helft daarvan; te weten, van honderd sikkels. 34) een hin; Zie Lev. 19:36. Le 19.36 35) apothekerswerk; Anders, oliebereiders, zalfmakers. Zie 1 Kron. 9:30. 1Ch 9.30 36) Gij zult ze alzo heiligen, Te weten, door, of met de olie, waarvan Exod. 30:23,24,25, gesproken is. Ex 30.23,24,25 37) gij zult hen heiligen, Te weten, door de zalving der heilige olie. 38) geens mensen vlees zal men ze gieten; Te weten, behalve op de lichamen van Aron en zijn zonen. 39) op wat vreemds doet, Anders, op iemand vreemds. 40) die zal uitgeroeid worden uit zijn volken. Zie Gen. 17:14. Ge 17.14 41) mirresap, Of, balsemdrop. 42) oniche, Een soort van specerij, die men in reukwerk gebruikt. 43) elk bijzonder zij. Hebreeuws, dat alleen bij alleen zij; dat is, elk zal voor zich, zonder met enig ander vocht vermengd te zijn, gestoten, en alzo rein zijnde, tezamen in n massa vermengd worden. 44) gij zult een reukwerk ener zalf daaruit maken, Te weten, Mozes, die dit het eerst gemaakt heeft. 45) gemengd, rein, heilig. Anders, gezouten. 46) de getuigenis in de tent der samenkomst, Dat is, op het reukaltaar, dat voor de ark der getuigenis stond. 47) u heiligheid zijn Te weten, zo den priester als het volk. 48) voor den HEERE. Dat is, tot dienst des Heeren. 49) om daaraan te rieken, Dat is, om dat tot een reukwerk te gebruiken.
Copyright information for
DutKant