Exodus 30:7
7) aansteken welriekende specerijen; Hebreeuws, doen roken. 8) allen morgen, Hebreeuws, in den morgen in den morgen. lampen wel zal toegericht hebben, zal hij dezelve aansteken.1 Kings 13:1
1) een man Gods Zie van deze benaming Richt. 13:6. Jud 13.6 2) door het woord des HEEREN Dat is, door het bevel des Heeren, alzo in 1 Kon. 13:2; of met het woord des Heeren; dat is, met zekeren last, dien hij den koning Jerobeam aandienen moest. 1Ki 13.2 3) om te roken. Vergelijk boven, 1 Kon. 12:32,33, en de aantekeningen daarop; idem onder, 1 Kon. 13:4. 1Ki 12.32,33 13.41 Kings 13:4
9) hand van op Waarmede hij over en omtrent het altaar met offeren en roken bezig was. 10) hem uitgestrekt had, Hij meent den man Gods, die het altaar gedreigd had.2 Chronicles 26:18
38) Het komt u niet toe, Vergelijk Exod. 30:7, enz. Ex 30.7 39) heiligdom, Zie boven, 2 Kron. 26:16, waar dit heiligdom de tempel genaamd wordt. Vergelijk 1 Kon. 8:10, en de aantekening. 2Ch 26.16 1Ki 8.10 40) van den HEERE God. Te weten, omdat Hij het niet voor goed zal aanzien, maar zekerlijk straffen.
Copyright information for
DutKant