Exodus 34:15
18) nahoereren, Dat is, afgoderij bedrijven, hetwelk geestelijke hoererij genaamd wordt; Jer. 3:9. Zie Lev. 17:7. Jer 3.9 Le 17.7 Job 14:12
20) ligt de mens Dat is, sterft; want de dood wordt hier vergeleken bij het nederliggen om te slapen; zie hiervan Deut. 31:16. De 31.16 21) en staat niet op; Te weten, om in dit aardse en vergankelijke leven weder te komen. 22) totdat Dat is, totdat de hemelen met een sterk gedruis zullen voorbij gaan, 2 Petr. 3:10, en de eerste hemel en de eerste aarde vergaan, Openb. 21:1; want de opstanding uit de doden zal dan eerst geschieden. 2Pe 3.10 Re 21.1 Job 21:7-9
12) zaad Dat is, kinderen, nakomelingen. Zie Gen. 9:9, en Jes. 21:15, welke in het volgende worden genaamd spruiten. Ge 9.9 Isa 21.15 13) spruiten Zie boven, Job 5:25. Job 5.25 14) vrede Hebreeuws, hun huizen vrede; dat is, hebben vrede, of zijn in vrede. Zie gelijke manier van spreken, 2 Sam. 17:3, en de aantekening. Vrede voor voorspoed en welstand; zie Gen. 37:14. 2Sa 17.3 Ge 37.14 15) roede Gods Dat is, de straf en kastijding Gods; zie boven, Job 9:34. Job 9.34 Job 21:11-13
17) zij uit Te weten, de goddelozen. 18) kudde, Te weten, van schapen of geiten. Zie van het Hebreeuwse woord Gen. 12:16. De zin is, dat zij veel kinderen hebben, die zich overal in den lande met vermaking der ouders uitbreiden. Ge 12.16 19) huppelen. Namelijk, van uitwendige weelde en inwendige vreugde; gelijk het jonge vee gewoon is te doen in vette weiden, die alleszins wel voorzien en bewaard zijn. 20) heffen Te weten, de voeten, of de stem. 21) goede Te weten, des tijdelijken levens, als staat, aanzien, rijkdom, gemak en de goede welstand. Alzo onder, Job 21:25; Ps. 104:28; Spreuk. 11:10; Pred. 6:3; Jes. 1:19, enz. Job 21.25 Ps 104.28 Pr 11.10 Ec 6.3 Isa 1.19 22) verslijten Of, verouden. 23) in een ogenblik Dat is, haastelijk, zonder in langdurige en pijnlijke smarten te kwijnen.
Copyright information for
DutKant