Exodus 4:22

27) is Isra‰l.

Dat is, het volk of de nakomelingen van Isra‰l: deze worden genoemd Gods eerstgeboren zoon, omdat zij uit genade uit alle heidenen eerst verkoren waren, om Gods volk en kinderen te wezen, en God zo aangenaam, gelijk de eerstgeborenen hunnen ouders zijn.

Daniel 7:13

67) zag ik in de nachtgezichten,

Met deze herhaling geeft Dani‰l te kennen, dat hij nauw gelet heeft op hetgeen hem God openbaarde.

68) daar kwam Een met de wolken des hemels,

Om, nadat Hij op aarde de verborgenheid onzer zaligheid zou verricht hebben, ten hemel opgenomen te worden tot zijnen Vader, en aan zijne rechterhand te zitten, te regeren en te oordelen de levenden en de doden.

69) als eens mensen zoon,

Hierdoor werd de Messias of Christus afgebeeld, gelijk Openb. 1:13, die in het vlees verschijnen zou, maar nog niet verschenen was. Zie Gal. 4:4. En merk, dat hier in den Chaldeeuwsen tekst een woord staat, hetwelk betekent een broos en krank mens, betekenende dat Christus de menselijke natuur met al hare krankheden zou aannemen, de zonde uitgenomen.

Re 1.13 Ga 4.4

70) Hij kwam tot den Oude van dagen,

Of, daarna kwam Hij. De zin is dat Christus, volbracht hebbende het werk onzer verlossing, tot zijn hemelsen Vader ten hemel is opgevaren. Vergelijk hiermede Joh. 16:16,28, en Hand. 1:9.

Joh 16.16,28 Ac 1.9

71) zij deden Hem voor Denzelven naderen.

Te weten de heilige engelen Gods. Te weten om te zitten ter rechterhand zijns Vaders, en van Hem te ontvangen eer, heerlijkheid en heerschappij over alles wat genaamd mag worden, gelijk Dan. 7:14, gezegd wordt. Zie ook Hand. 2:34,36; Ef. 1:20; Filipp. 2:9.

Da 7.14 Ac 2.34,36 Eph 1.20 Php 2.9

Hebrews 2:6

14) iemand heeft ergens betuigd,

Namelijk die genoeg bekend is, te weten de profeet David, in Ps. 8.

15) Wat is de Mens,

Deze plaats; Ps. 8:5, menen sommigen dat hier maar door enige toepassing der woorden van den profeet David op Christus wordt geduid, hoewel zij door David in een anderen zin zouden gesproken zijn, gelijk dat dikwijls bij vele schrijvers geschiedt, en waar van een voorbeeld is Rom. 10:6,18. Want hetgeen van een zaak of persoon gezegd is kan ook wel met waarheid van een ander bij vergelijking gezegd worden; veel meer dan kan zulks door de ingeving des Heiligen Geestes geschieden. Doch daar de apostel deze plaats, als van Christus gesproken, ook verhaalt, 1 Cor. 15:27; Ef. 1:22, en daaruit daar en ook hier een bewijs neemt van hetgeen hij van Christus wil leren, zo moet zij van David tot dien einde ook noodzakelijk zijn waartoe de apostel die voortbrengt. Want al is het dat David daar ten eersten aanzien schijnt te spreken van den mens en zijn waardigheid in het algemeen boven andere schepselen, nochtans terwijl de eerste mens deze waardigheid door zijne ongehoorzaamheid terstond heeft verloren, en derhalve geen recht daartoe van nature meer heeft; waarom ook veel schepselen zich aan zijn gehoorzaamheid hebben onttrokken, ja vijand van hem zijn geworden; zo heeft de profeet hoger gezien, namelijk op Christus en de wederoprichting der mensen in Christus, die een volkomene autoriteit en macht over alle schepselen groot en klein ontvangen heeft, zelfs over de engelen in den hemel en al het gedierte op aarde; Ef. 1:20,21,22; Filipp. 2:9,10; waarom zelfs de engelen Hem, toen Hij hier in het vlees wandelde, hebben gediend, en de vissen in de zee en andere gedierte Hem als een volkomen Heere zijn onderworpen geweest, gelijk daarvan gedurig voorbeelden in het Evangelie voorkomen. Zie Matth. 8:31, en Matth. 21:2; Luk. 5:6; Joh. 21:6; welke waardigheid ook alle gelovigen in Christus nu weder deelachtig zijn geworden, 1 Cor. 3:22; Ef. 2:6, enz.

Ps 8.4 Ro 10.6,18 1Co 15.27 Eph 1.22,20,21,22 Php 2.9,10 Mt 8.31 21.2 Lu 5.6 Joh 21.6 1Co 3.22 Eph 2.6

16) gedenkt,

Dit woord gedenkt, gelijk ook het volgende bezoekt, of aanmerkt, ziet zowel op den staat der vernedering van Christus, waaruit Hij verhoogd is, als op den ellendigen staat des mensen, waarin hij door de zonde is gevallen, waarin hem God met Zijn ontfermende ogen als aangezien en tot een beteren staat genadig heeft voorgenomen te brengen, gelijk deze wijze van spreken zulks alom medebrengt. Zie Gen. 8:1, en Gen. 21:1; Ezech. 16:4, enz.

Ge 8.1 21.1 Eze 16.4

Hebrews 2:9

20) Maar wij zien Jezus

Dat is, wij weten en geloven uit Gods Woord, en ervaren het in de regering Zijner gemeente, dat nu in Jezus Christus dit alles is vervuld, en dat het derhalve ook in Zijn leden te Zijner tijd, naar hunne mate, vervuld zal worden, zoals in Hebr. 2:10 wordt uitgedrukt.

Heb 2.10

21) vanwege het lijden des doods,

Dat is, omdat Hij den dood moest lijden, of door het lijden des doods. Zie Luk. 24:26.

Lu 24.26

22) voor allen den dood

Namelijk zijn leden, of broeders, die hij zijner heerlijkheid zou deelachtig maken; gelijk Joh. 10:11; Rom. 8:33,34, enz.

Joh 10.11 Ro 8.33,34

23) smaken zou.

Dat is, lijden, gelijk Christus zelf Zijn lijden bij een drinkbeker vergelijkt, Matth. 20:22, en Matth. 26:39. Zie dergelijke wijze van spreken Matth. 16:28; Mark. 9:1; Luk. 9:27; Joh. 8:52.

Mt 20.22 26.39 16.28 Mr 9.1 Lu 9.27 Joh 8.52
Copyright information for DutKant