Ezekiel 1:26

104) troons,

Deze betekende een koninklijke majesteit en de macht van een oppersten rechter, Gen. 41:40; 1 Kon. 1:13, en 1 Kon. 7:7; Spreuk. 20:8.

Ge 41.40 1Ki 1.13 7.7 Pr 20.8

105) saffiersteen;

Welks kleur is hemelsblauw, blinkende met gouden stipjes. Zie Job 28:16. Hij betekende een hemelsen troon vol majesteit en heerlijkheid. Vergelijk Exod. 24:10.

Job 28.16 Ex 24.10

106) mensen,

Welke was ene afbeelding van de majesteit Gods. Vergelijk Jes. 6:1. Sommigen duiden het bijzonderlijk op de majesteit onzes Heeren Jezus Christus, waarachtig God en mens in enigheid des persoons, de enige Middelaar aller gelovigen en Rechter aller mensen, die onder Ezech. 8:6, den tempel zijn heiligdom noemt, en met Ezech. 1:28, de Heere geheten wordt.

Isa 6.1 Eze 8.6 1.28

107) daarboven op zijnde.

Te weten als een eeuwig Koning en overste Rechter; 2 Sam. 7:13; Ps. 45:7; Matth. 25:31; Luk. 1:32,33; Joh. 5:22,27; Hand. 10:42, en Hand. 17:31.

2Sa 7.13 Ps 45.6 Mt 25.31 Lu 1.32,33 Joh 5.22,27 Ac 10.42 Ac 17.31

Ezekiel 40:3

13) daarhenen gebracht had,

Of, had doen ingaan, ingebracht had.

14) man,

Men kan hierdoor, met de meeste uitleggers, verstaan den Heere Christus, als den oppersten stichter van zijn huis, die hier niet verschijnt in schrikkelijke majesteit, als een rechter, maar lieflijk als een bouwmeester; of immers een engel, dien het den Zoon Gods geliefd heeft daartoe te gebruiken. Vergelijk boven Ezech. 1:26, en Ezech. 9:2, en Ezech. 10:2; Zach. 6:12, enz.; Openb. 11:1; idem onder Ezech. 43:6, alwaar het schijnt dat dezen man onderscheiden wordt van den Heere sprekende uit den tempel.

Eze 1.26 9.2 10.2 Zec 6.12 Re 11.1 Eze 43.6

15) koper;

Of, staal, zijnde schoon en net, hard en duurzaam. Vergelijk Openb. 1:15; idem boven Ezech. 1:7, en wijders Ps. 45:3, en Ps. 102:27,28, doch hier niet als een brandende hasmal, boven Ezech. 1:4,27.

Re 1.15 Eze 1.7 Ps 45.2 102.26,27 Eze 1.4,27

16) hand

Als hebbende het beleid en de bediening van dit geestelijk gebouw.

17) linnen snoer,

Als een landmeter; want toen placht men met snoeren of koorden het land af te meten en te delen. Zie onder Ezech. 47:3,13, met de aantekening, en vergelijk Openb. 21:15; Zach. 2:1 wordt het genoemd een meetsnoer.

Eze 47.3,13 Re 21.15 Zec 2.1

18) meetriet;

Gelijk een bouwmeester, om dit nieuwe gebouw juist af te meten, dat men te dien einde veel met rieten [zijnde daartoe zeer bekwaam] gewoon was te doen, waarvoor wij het woord meetroede zouden kunnen gebruiken. Zie Openb. 11:1. Alzo moet Gods huis naar zijn raad en woord gesticht en gericht worden, als naar de enige regelmaat en het souvereine richtsnoer aller stichting; zie hierop de manier van spreken Jes. 28:10; Gal. 6:16; Filipp. 3:16, en daarvan worden de boeken der Heilige Schriftuur kanoniek genoemd. Vergelijk Exod. 25:9,40; Hand. 7:44; Hebr. 8:5. Voorts kan men, aangaande de ganse metingen van dit geestelijke gebouw vergelijken Ef. 3:17,18,19.

Re 11.1 Isa 28.10 Ga 6.16 Php 3.16 Ex 25.9,40 Ac 7.44 Heb 8.5 Eph 3.17,18,19

19) in de poort.

Als Heere des huizes en erfgenaam van alles, openende en sluitende; of immers, als last van dien hebbende. Zie Joh. 10:2,3; Hebr. 1:2, en Hebr. 3:3,6; Openb. 3:7. Anders: bij de poort, of in ene poort.

Joh 10.2,3 Heb 1.2 3.3,6 Re 3.7

Daniel 7:13

67) zag ik in de nachtgezichten,

Met deze herhaling geeft Dani‰l te kennen, dat hij nauw gelet heeft op hetgeen hem God openbaarde.

68) daar kwam Een met de wolken des hemels,

Om, nadat Hij op aarde de verborgenheid onzer zaligheid zou verricht hebben, ten hemel opgenomen te worden tot zijnen Vader, en aan zijne rechterhand te zitten, te regeren en te oordelen de levenden en de doden.

69) als eens mensen zoon,

Hierdoor werd de Messias of Christus afgebeeld, gelijk Openb. 1:13, die in het vlees verschijnen zou, maar nog niet verschenen was. Zie Gal. 4:4. En merk, dat hier in den Chaldeeuwsen tekst een woord staat, hetwelk betekent een broos en krank mens, betekenende dat Christus de menselijke natuur met al hare krankheden zou aannemen, de zonde uitgenomen.

Re 1.13 Ga 4.4

70) Hij kwam tot den Oude van dagen,

Of, daarna kwam Hij. De zin is dat Christus, volbracht hebbende het werk onzer verlossing, tot zijn hemelsen Vader ten hemel is opgevaren. Vergelijk hiermede Joh. 16:16,28, en Hand. 1:9.

Joh 16.16,28 Ac 1.9

71) zij deden Hem voor Denzelven naderen.

Te weten de heilige engelen Gods. Te weten om te zitten ter rechterhand zijns Vaders, en van Hem te ontvangen eer, heerlijkheid en heerschappij over alles wat genaamd mag worden, gelijk Dan. 7:14, gezegd wordt. Zie ook Hand. 2:34,36; Ef. 1:20; Filipp. 2:9.

Da 7.14 Ac 2.34,36 Eph 1.20 Php 2.9
Copyright information for DutKant